ECLI:NL:CRVB:2022:1818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
21/4243 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en proceskosten na ontslag op grond van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil tussen appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J.O.F. Rutten, en het college van burgemeester en wethouders van Weert, alsook de Staat der Nederlanden. Appellante was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank die haar beroep tegen het besluit van het college om haar eervol ontslag te verlenen, ongegrond had verklaard. De rechtbank had ambtshalve onderzocht of de redelijke termijn was overschreden en had appellante een schadevergoeding van € 500,- toegekend, te betalen door de Staat, vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de bestuursrechtelijke fase.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ook een proceskostenveroordeling had moeten toekennen, nu er een schadevergoeding was toegekend. De Raad overwoog echter dat de rechtbank terecht geen veroordeling in de proceskosten had uitgesproken, omdat appellante tijdens de procedure bij de rechtbank geen verzoek had gedaan om vergoeding van de schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierdoor waren er geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De Raad bevestigde dat de door appellante aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad niet leidde tot een ander oordeel, aangezien in die zaak wel een verzoek was gedaan.

De Raad concludeerde dat er ook geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht, omdat het hier ging om een ambtshalve toekenning en er geen griffierecht was betaald. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.

Uitspraak

21.4243 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 oktober 2021, 19/3300 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Weert (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.O.F. Rutten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad op 27 juli 2022 het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 19 juni 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 november 2019 (bestreden besluit), heeft het college appellante met ingang van 1 juli 2019 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (redelijke termijn) was overschreden. In verband met een overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de bestuursrechter van bijna vier maanden heeft de rechtbank appellante een schadevergoeding toegekend van € 500,-, te betalen door de Staat.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank, nu zij een schadevergoeding heeft toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, ook een proceskostenveroordeling had moeten toekennen en een vergoeding van griffierecht. Zij heeft daartoe verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad. [1]
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. Zij heeft immers ambtshalve onderzocht of de redelijke termijn was overschreden. Appellante heeft tijdens de procedure bij de rechtbank geen verzoek gedaan om vergoeding van de schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Er zijn dus ook geen met een zodanig verzoek samenhangende proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. [2] De door appellante genoemde uitspraak van de Hoge Raad leidt niet tot een ander oordeel omdat in de zaak die aanleiding gaf tot die uitspraak door belanghebbende wel een verzoek als hiervoor bedoeld was gedaan.
4.2.
Voor vergoeding van griffierecht was evenmin aanleiding. Zoals gezegd betreft het hier een ambtshalve toekenning, ter zake waarvan geen griffierecht is betaald. Overigens is voor een verzoek als bedoeld in artikel 8:91 van de Awb ook geen griffierecht verschuldigd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) S.N. de Groot

Voetnoten

1.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.
2.HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053.