ECLI:NL:CRVB:2022:1818
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schadevergoeding en proceskosten na ontslag op grond van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil tussen appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J.O.F. Rutten, en het college van burgemeester en wethouders van Weert, alsook de Staat der Nederlanden. Appellante was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank die haar beroep tegen het besluit van het college om haar eervol ontslag te verlenen, ongegrond had verklaard. De rechtbank had ambtshalve onderzocht of de redelijke termijn was overschreden en had appellante een schadevergoeding van € 500,- toegekend, te betalen door de Staat, vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de bestuursrechtelijke fase.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ook een proceskostenveroordeling had moeten toekennen, nu er een schadevergoeding was toegekend. De Raad overwoog echter dat de rechtbank terecht geen veroordeling in de proceskosten had uitgesproken, omdat appellante tijdens de procedure bij de rechtbank geen verzoek had gedaan om vergoeding van de schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierdoor waren er geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De Raad bevestigde dat de door appellante aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad niet leidde tot een ander oordeel, aangezien in die zaak wel een verzoek was gedaan.
De Raad concludeerde dat er ook geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht, omdat het hier ging om een ambtshalve toekenning en er geen griffierecht was betaald. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.