ECLI:NL:CRVB:2022:1805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
19/1930 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en referteperiode voor IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de toekenning van een IVA-uitkering aan appellante, die sinds 1994 werkzaam is geweest als medewerkster groepsbegeleiding. Appellante heeft psychische klachten en heeft in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen, waaronder een WAO-uitkering. De Raad heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 11 augustus 2015 en de referteperiode van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2015. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van deze data en dat er sprake is van een medische afzakker. De Raad oordeelt dat het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht heeft vastgesteld en dat er onvoldoende medische gegevens zijn om een eerdere datum te onderbouwen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd, en de Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen.

Uitspraak

19.1930 WIA

Datum uitspraak: 11 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2019, 18/1128 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. Namens appellante is
mr. Verhagen verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen LLB.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en vragen aan het Uwv gesteld. Het Uwv heeft de vragen van de Raad beantwoord. Appellante heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 16 juni 2022. Namens appellante is mr. Verhagen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is vanaf 5 december 1994 werkzaam geweest als medewerkster groepsbegeleiding bij Stichting [naam stichting] voor 27,44 uur per week. Op 11 augustus 1999 is zij voor dit werk met psychische klachten uitgevallen. Met ingang van 9 augustus 2000 is aan haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze WAOuitkering is per 21 mei 2003 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder is dan 15%. Op 11 november 2003 heeft appellante zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld en is aan haar met ingang van 9 december 2003 weer een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is vervolgens met ingang van 11 februari 2005 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%. De WW-uitkering is na deze beëindiging hervat.
1.2.
Op 13 augustus 2007 is appellante in dienst getreden bij [naam bedrijf] ( [naam bedrijf] ). Appellante is daar werkzaam geweest als [functie] voor 27,82 uur per week in WSW-dienstverband. Op 11 augustus 2015 is zij voor dit werk vanwege psychische klachten uitgevallen. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft beperkingen in de belastbaarheid vastgesteld en vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Vervolgens heeft een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft de maatman van appellante vastgesteld op haar oorspronkelijke arbeid van medewerkster groepsbegeleiding, omdat appellante wegens haar ziekte lager gekwalificeerde arbeid heeft aanvaard. Door haar beperkingen kan zij dit werk niet meer doen. Appellante kan wel werkzaamheden verrichten met inachtneming van haar beperkingen, maar de arbeidsdeskundige heeft geen voorbeeldfuncties kunnen vinden. De mate van arbeidsongeschiktheid is op arbeidskundige gronden per 24 augustus 2017 vastgesteld op 100%.
1.3.
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft het Uwv met ingang van 24 augustus 2017 aan appellante een IVA-uitkering toegekend. Het Uwv is uitgegaan van 11 augustus 2015 als eerste ziektedag en heeft op grond daarvan de referteperiode vastgesteld van 1 augustus 2014 tot en met 31 juli 2015. Het dagloon is gebaseerd op het in deze periode door appellante genoten loon als [functie] bij [naam bedrijf] en vastgesteld op € 66,61. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt voor zover het betreft de hoogte van het dagloon. Bij besluit van 3 april 2018 heeft het Uwv het bezwaar van appellante onder verwijzing naar de artikelen 13 en 23 van de Wet WIA en artikel 1 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat de berekening van het dagloon niet gelijk is te stellen aan de berekening van het maatmaninkomen en daar ook niet van is afgeleid
.Met in de in artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA opgenomen term ziekte wordt gedoeld op de eerste dag waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet WIA (de aanvang van de zogeheten wachttijd) en niet – zoals appellante lijkt te betogen – op de dag waarop (de eerste) ziekteverschijnselen zich manifesteerden. De uitwerking van de te hanteren referteperiode in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Dagloonbesluit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA. In het geval van appellante dient onder de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te worden verstaan 11 augustus 2015 en dient daarom als referteperiode te gelden de periode van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2015. De wet laat geen ruimte om bij de vaststelling van de hoogte van het WIA-dagloon uit te gaan van een ander refertejaar. De vraag of appellante een zogenoemde medische afzakker is, zo daarvan al sprake zou zijn, niet relevant voor de berekeningswijze van het WIA-dagloon. In dit verband heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de Raad van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:392.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv een onjuiste referteperiode heeft gehanteerd bij de vaststelling van het WIA-dagloon. Bij de vaststelling van het maatmaninkomen heeft het Uwv aangenomen dat zij een medische afzakker is en is daarbij uitgegaan van haar oorspronkelijke functie van medewerkster groepsbegeleiding bij Stichting [naam stichting] . Ook de verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 11 juli 2017 vermeld dat appellante al jaren bekend is met psychische klachten. De psychische klachten, die appellante in 1999 had, zijn sindsdien gebleven. Bij de vaststelling van het dagloon is het Uwv daarom ten onrechte uitgegaan van het loon dat zij heeft genoten in haar laatstelijk verrichte functie van [functie] . Verder heeft appellante aangevoerd dat het aanmerken van 11 augustus 2015 als eerste ziektedag niet juist en niet reëel is. Ook in de jaren na de beëindiging van haar WAOuitkering tot 11 augustus 2015 is zij meerdere keren langere tijd uitgevallen voor haar werk bij [naam bedrijf] . Appellante heeft gesteld dat met het aannemen van een medische afzakker de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verschuift. In dit verband heeft zij gewezen op de uitspraken van de Raad van 29 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2878 en 5 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1890. Verder heeft appellante aangevoerd dat in ieder geval in september 2009, toen zij voor haar klachten een behandeling had gezocht bij een psycholoog, sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in 2005, zodat een Amber-beoordeling per september 2009 in de rede ligt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft aangevoerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 11 augustus 2015 onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 15 januari 2019 nader toegelicht dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht is vastgesteld op 11 augustus 2015. De vaststelling van de maatman op de oorspronkelijke arbeid als medewerkster groepsbegeleiding door de arbeidsdeskundige in het rapport van 27 juli 2017 is onvoldoende specifiek om te kunnen concluderen dat sprake was van medische noodzaak tot functiewijziging per 13 augustus 2007. Voorts speelt het al dan niet zijn van een medische afzakker niet bij de bepaling van het dagloon, maar enkel bij de bepaling van de maatman. Voor zover appellante heeft gesteld dat in ieder geval in september 2009 sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid, heeft het Uwv erop gewezen dat, zo er al sprake zou zijn van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in 2005, appellante geen medische objectiveerbare gegevens heeft overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden van appellante, dat in haar geval sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in 2005 en dat zij per september 2009 aanspraak maakt op een WAO-uitkering op grond van de toepasselijke Amber-bepalingen, vallen buiten de omvang van dit geding. Het bestreden besluit gaat uitsluitend over de toekenning van een IVA-uitkering met ingang van 24 augustus 2017, zodat aan de gronden over aanspraken op een WAO-uitkering per september 2009 in deze procedure niet wordt toegekomen.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv bij de vaststelling van het dagloon van de IVAuitkering terecht is uitgegaan van 11 augustus 2015 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag en van een referteperiode van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2015.
4.4.
Met het betoog van appellante dat zij een medische afzakker is en dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verder in het verleden ligt dan 11 augustus 2015, heeft zij beoogd dat voor de vaststelling van het dagloon voor de IVA-uitkering wordt uitgegaan van de gegevens van haar dienstverband als medewerkster groepsbegeleiding bij Stichting [naam stichting] in plaats van de gegevens van haar dienstverband als [functie] bij [naam bedrijf] vanaf 13 augustus 2007.
4.5.
Het dossier bevat geen medische gegevens waaruit overtuigend blijkt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verder in het verleden ligt dan 11 augustus 2015. Voor het aannemen van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag zijn onvoldoende aanknopingspunten. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat appellante na de beëindiging van de WAO per 21 mei 2005 tot aan 11 augustus 2015 meerdere keren langere tijd is uitgevallen is daarvoor onvoldoende. Uit de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten die ten grondslag liggen aan de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 11 februari 2005 blijkt dat appellante met inachtneming van de beperkingen in de belastbaarheid ten gevolge van de psychische klachten geschikt werd geacht voor passende arbeid, waarvan voorbeeldfuncties zijn gegeven. Aansluitend is haar tot 13 augustus 2007 een WW-uitkering toegekend. Niet is gebleken van ziekmeldingen tijdens de WW-periode. Ook ontbreken over de periode na 13 augustus 2007 gegevens over ziekmeldingen en verzuimperiodes bij [naam bedrijf] of medische rapporten naar aanleiding van ziekmeldingen. Appellante heeft haar stelling dat van een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag moet worden uitgegaan niet met medische objectieve gegevens onderbouwd, bijvoorbeeld met verklaringen van de bedrijfsarts, haar huisarts of behandelaar(s). Er zijn geen overtuigende medische gegevens waaruit moet worden afgeleid dat appellante vanwege haar psychische klachten op een eerdere datum dan 11 augustus 2015 arbeidsongeschikt is geworden en nadien is gebleven. De stelling dat appellante sinds 11 augustus 1999 doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven, wordt niet gevolgd. De enkele vermelding in het rapport van de verzekeringsarts van 11 juli 2017 dat appellante reeds jaren bekend is met psychische klachten is hiervoor onvoldoende. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht heeft vastgesteld op 11 augustus 2015.
4.6.
Dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 27 juli 2017 heeft opgemerkt dat appellante als gevolg van ziekte lager gekwalificeerde arbeid heeft aanvaard en als maatman heeft aangemerkt de medewerkster groepsbegeleiding bij Stichting [naam stichting] , leidt niet tot een ander oordeel. Met het Uwv wordt geoordeeld dat deze opmerking te weinig specifiek is om te concluderen dat sprake was van medische noodzaak tot functiewijziging per 13 augustus 2007. In het arbeidskundig rapport van 27 juli 2017 ontbreekt een nadere (medische) onderbouwing voor dit standpunt.
4.7.
Uitgaande van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 11 augustus 2015 heeft de rechtbank terecht overwogen dat het Uwv de referteperiode juist heeft vastgesteld op de periode van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2015 en dat de wet geen ruimte biedt om uit te gaan van een andere referteperiode
.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2022.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) J.J.C. Vorias