ECLI:NL:CRVB:2022:1757

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
21/1424 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1988, heeft een aanvraag ingediend op basis van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en schizofrenie. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat is om ten minste vier uur per dag te werken, met de mogelijkheid om één uur aaneengesloten te werken in een rustige werkomgeving.

De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben voldoende medische en arbeidskundige grondslagen aangevoerd om te stellen dat appellant de taak 'inpakken' kan uitvoeren. De Raad heeft geen nieuwe gronden van appellant in hoger beroep geconstateerd die de eerdere oordelen zouden kunnen ondermijnen.

De Centrale Raad heeft benadrukt dat de door appellant overgelegde informatie van de GGZ al was meegenomen in de eerdere beoordelingen en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn gepresenteerd die de conclusie van het Uwv zouden kunnen weerleggen. De Raad heeft de beslissing van het Uwv om de Wajong-uitkering te weigeren, bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.1424 WAJONG

Datum uitspraak: 4 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 maart 2021, 20/1906 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Bij e-mailbericht van 3 februari 2022 heeft mr. Van de Griek zich teruggetrokken als gemachtigde van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1988, heeft met een door het Uwv op 15 januari 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en schizofrenie heeft. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant beperkingen heeft als gevolg van ziekte of gebrek. Appellant is met deze beperkingen wel ten minste vier uren per dag belastbaar en ook kan hij een uur aaneengesloten werken, onder de voorwaarden dat sprake is van een rustige en overzichtelijke werkomgeving, met niet te veel stress, druk en conflicten. Hierbij heeft de verzekeringsarts betrokken dat appellant op zijn achttiende verjaardag naar school ging en dat hij daarna twee MBO-opleidingen heeft afgerond met diploma en regulier heeft gewerkt. De arbeidsdeskundige heeft, na overleg met de verzekeringsarts, geconcludeerd dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige gewezen op het arbeidsverleden van appellant waaruit blijkt dat hij langere tijd achtereen bij verschillende (reguliere) werkgevers heeft gewerkt. Volgens de arbeidsdeskundige zou dit niet mogelijk zijn geweest als appellant niet over basale werknemersvaardigheden had beschikt. De arbeidsdeskundige heeft de taak ‘inpakken’ (2201) geselecteerd. Bij besluit van 8 april 2020 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 8 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 april 2020 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich vinden in de conclusies van de verzekeringsarts dat appellant ten minste vier uur per dag belastbaar is en één uur aaneengesloten kan werken. Wat appellant in bezwaar heeft aangevoerd over zijn slechte jeugd, is al door de verzekeringsarts meegenomen in de beoordeling en werpt dus geen nieuw licht op de zaak. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan zich vinden in de conclusies van de arbeidsdeskundige dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat hij de taak ‘inpakken’ kan uitvoeren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant op zijn achttiende verjaardag vier uur per dag belastbaar is en een uur aaneengesloten kan werken. De door appellant in beroep overgelegde brief van 20 november 2020 van de GGZ geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van het Uwv. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in deze brief wordt aangesloten bij de informatie in de brief van 20 november 2014 van de GGZ, die is meegenomen in de medische beoordeling. In de brief is onder meer vermeld dat bij appellant sprake is van verslavingsproblematiek, dat er voor die problematiek behandelmogelijkheden zijn, dat verwacht kan worden dat na behandeling verbetering in het functioneren is te verwachten, maar dat appellant zelf heeft aangegeven geen hulp te willen. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van het Uwv dat appellant de taak `inpakken' kan uitvoeren en dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Uit de door appellant afgeronde opleidingen en zijn arbeidsverleden blijkt voldoende dat hij in staat is opdrachten te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat appellant bij sommige werkgevers slechts één dag heeft gewerkt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellant acht zich niet geschikt om arbeid te verrichten. Dit blijkt volgens appellant uit het feit dat hij alleen korte dienstverbanden heeft gehad, variërend van een dag tot een paar maanden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens appellant niet gemotiveerd waarom hij in staat wordt geacht om vier uur per dag belastbaar te zijn en een uur aaneengesloten te kunnen werken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd per 15 januari 2020 op de grond dat hij arbeidsvermogen had. Daarbij is tussen partijen in geschil of appellant een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, beschikt over basale werknemersvaardigheden, één uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten. Hiertoe wordt overwogen dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd. Ook heeft appellant geen nadere medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn psychische belastbaarheid heeft overschat. De in het dossier aanwezige informatie van de GGZ is kenbaar meegenomen in de beoordeling. Uit het opleidings- en arbeidsverleden van appellant blijkt dat hij in 2012 een MBO2-opleiding tot elektromonteur heeft afgerond met een diploma. Ook heeft appellant vanaf 2007 bij verschillende (reguliere) werkgevers gewerkt. Deze gegevens ondersteunen het standpunt van het Uwv dat appellant vier uur per dag belastbaar was, één uur aaneengesloten kon werken en over basale werknemersvaardigheden beschikte. Dat appellant hoofdzakelijk kortdurende dienstverbanden heeft gehad, betekent niet dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikte. Zo is onduidelijk of de door appellant verrichte werkzaamheden (volledig) passend waren en ook is niet duidelijk om welke redenen de dienstverbanden zijn beëindigd. Tot slot heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de taak ‘inpakken’ passend is voor appellant.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) N.N. Gambier