ECLI:NL:CRVB:2022:1718
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen bijstand met terugwerkende kracht; beroep op vertrouwensbeginsel faalt
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die van de gemeente Altena naar Rotterdam was verhuisd, had bijstand aangevraagd met terugwerkende kracht naar 1 oktober 2019. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had echter de bijstand met ingang van 30 november 2019 toegekend, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand eerder zou worden toegekend. Appellante stelde dat het college haar het gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat zij met ingang van 1 oktober 2019 bijstand zou ontvangen, gebaseerd op een telefonische toezegging van een medewerker van de gemeente.
De Raad overwoog dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat de betrokkene aannemelijk maakt dat er toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan door de overheid. In dit geval bleek uit de registraties van het centrale telefoonnummer van de gemeente Rotterdam dat er wel contact was geweest, maar dat er geen toezegging was gedaan over de bijstandsaanvraag. De Raad concludeerde dat appellante niet met voldoende bewijs was gekomen om haar standpunt te onderbouwen en dat het college terecht geen bijstand met terugwerkende kracht had toegekend.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van griffier J.E. Eikelenboom.