Uitspraak
20 1118 WIA
PROCESVERLOOP
mr. Broekhuizen zijn niet verschenen. Ook werkgeefster en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
OVERWEGINGEN
Gelet op de vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1786) heeft de rechtbank in dit geding uitsluitend beoordeeld of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 23 mei 2018 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Uit de medische rapporten blijkt dat alle klachten van appellante in kaart zijn gebracht. Het Uwv heeft een medische expertise laten verrichten door revalidatiearts Blanken. Blanken heeft de volgende diagnoses gesteld: status na myocardinfarct, hypercholesterolemie, hypertensie, adipositas en een chronisch aspecifiek pijnsyndroom van nek en onderrug waarbij bewegingsbeperkingen en houdingsafwijking. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelend cardioloog en de door appellante overgelegde informatie van haar fysiotherapeut en het medicatieoverzicht in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de medische conclusies ten aanzien van de belastbaarheid op de datum in geding te twijfelen. De verzekeringsartsen hebben op overtuigende wijze toegelicht in hoeverre appellante belast kan worden met werk. De verzekeringsartsen hebben hun conclusies gebaseerd op de klachten van appellante en haar dagverhaal, op het ziektebeeld, op hun eigen bevindingen, op het expertiseverslag van Blanken en recente informatie van de behandelaars. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 26 november 2019 een toelichting gegeven op de wijze waarop de vaststelling van de belastbaarheid op de datum in geding tot stand is gekomen en geconcludeerd dat de informatie van de afdeling radiologie van 15 oktober 2018 geen reden is om de belastbaarheid van appellante aan te passen. De verwijzing van appellante naar het rapport van de verzekeringsarts van 20 augustus 2019 baat appellante volgens de rechtbank niet, omdat dit rapport is opgemaakt in het kader van de herbeoordeling per 29 mei 2019. De verzekeringsarts beschrijft in dat rapport dat de psychische klachten en de klachten aan rug en nek zijn verslechterd ten opzichte van de eerdere beoordeling. Er is dus sprake van een gewijzigde medische toestand – ruim – na de datum in geding, zodat dit er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit hierom onjuist is. Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 oktober 2018 heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellante de ten behoeve van de schatting geselecteerde functies kan vervullen.
29 mei 2019 moet zijn. Zij heeft verder aangevoerd dat haar lichamelijke beperkingen niet juist zijn vastgesteld. De medisch objectiveerbaar beperkingen zijn onvoldoende in kaart gebracht. Het chronisch pijnsyndroom van nek en onderrug is gelet op de informatie van de afdeling radiologie van 15 oktober 2018 niet langer aspecifiek, nu daaruit blijkt van artrose en verschoven wervels. Bij toekenning van de WIA-uitkering is vanuit energetisch oogpunt een medische urenbeperking aangenomen. Bij de herbeoordeling is onderschreven dat zij beperkt is ten aanzien van haar energetische belastbaarheid, maar een urenbeperking ontbreekt. De in de FML van 2 oktober 2018 aangenomen beperkingen voor zitten, lopen en staan bieden onvoldoende gelegenheid voor afwisseling van de houding. Er is ook onvoldoende rekening gehouden met haar psychische problematiek.