ECLI:NL:CRVB:2022:1667

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
21/3797 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek om kinderbijslag niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 8 juli 2019. Verzoeker, woonachtig in Marokko, had verzocht om herziening van de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die zijn recht op kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 2016 had beëindigd. De Raad oordeelde dat het verzoek om herziening meer dan een jaar na de openbaarmaking van de eerdere uitspraak was ingediend en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) waren gesteld die de herziening konden rechtvaardigen. Hierdoor werd het verzoek als onredelijk laat beschouwd en niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat een verzoek om herziening niet onredelijk lang mag worden uitgesteld. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Raad, waarin werd gesteld dat een verzoek om herziening in de regel als onredelijk laat wordt beschouwd indien het meer dan een jaar na de bekendmaking van de uitspraak wordt ingediend. In dit geval was het verzoeker niet gelukt om aan te tonen dat er nieuwe feiten waren die de herziening konden rechtvaardigen, waardoor de Centrale Raad van Beroep geen andere keuze had dan het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, met E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 14 juli 2022. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21/3797 AKW
Datum uitspraak: 14 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 juli 2019, 17/6103 AKW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] , Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 30 september 2021 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2381.
De Svb heeft een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Partijen zijn daarbij niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. In de uitspraak van 8 juli 2019 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2017, 16/6922, bevestigd. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat de Svb het recht op kinderbijslag voor verzoeker wonende te Marokko met ingang van het eerste kwartaal van 2016 heeft beëindigd. Op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) was appellant tot 1 januari 2000 verzekerd voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Daarna was hij, tot 1 januari 2006, doorlopend verzekerd voor de AKW op basis van artikel 27 van KB 746. Per 1 januari 2006 is artikel 27 van KB 746 vervallen en is de rechtspositie van appellant, wat betreft de AKW, geregeld in artikel 7c van de AKW. In dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat degene die op grond van artikel 27 van KB 746 doorlopend verzekerd was tot 1 januari 2006 én toen ook nog recht had op kinderbijslag, dit recht behoudt zolang het jongste kind voor wie de betrokkene op 31 december 1999 recht had op kinderbijslag, de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt. Hieruit volgt dat appellant vanaf 1 januari 2006 niet meer verzekerd was voor de AKW, maar dat hij, zolang hij aan de voorwaarden hiervoor voldeed, nog wel recht had op kinderbijslag. Voor [naam] , het jongste kind voor wie verzoeker op 31 december 1999 kinderbijslag ontving, bestond vanaf het eerste kwartaal van 2016 geen recht meer, omdat dit kind op [geboortedatum] 2015 achttien jaar is geworden. Vanaf die datum voldeed appellant niet meer aan de voorwaarden om recht op kinderbijslag te kunnen hebben, zodat de Svb de kinderbijslag terecht met ingang van het eerste kwartaal van 2016 voor alle kinderen heeft beëindigd. Dit zijn de kinderen die zijn geboren na 1 januari 2000.
2. Verzoeker heeft verzocht voor zijn jongere kinderen kinderbijslag toe te kennen, omdat zij nog schoolgaand zijn en hij de kosten voor hen niet kan voldoen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Gelet op de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060, moet in het belang van de rechtseenheid voorop worden gesteld, dat van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.4.
De hiervoor in 3.3 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 3.3 vermelde termijn van één jaar gebonden.
3.5.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete, zijn bij het herzieningsverzoek geen nova gesteld en is het herzieningsverzoek meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht ingediend. Daarom moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend. Het verzoek zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2022.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) E.J. van der Veldt

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale),
statue :
Déclare la requête de révision non recevable.
Par conséquent, décidée pas M. Wolfrat en présence de E.J. van der Veldt em qualité, ainsi que prononcée en public, le 14 Juillet 2022.