ECLI:NL:CRVB:2022:1656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opleggen vordering wegens meerinkomen in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland. Appellante ontving een Wajong-uitkering en had studiefinanciering aangevraagd op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had aan appellante vorderingen wegens meerinkomen opgelegd over de jaren 2015 en 2016, omdat zij te veel had bijverdiend. De vordering voor 2015 was vastgesteld op € 2.276,89 en voor 2016 op € 2.261,87. Appellante was van mening dat de minister tekort was geschoten in zijn informatieplicht, omdat de Wajong-uitkering niet expliciet als bijverdienste was vermeld in de voorlichtingsmaterialen. De rechtbank had de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de minister de vorderingen in overeenstemming met de wet had vastgesteld en dat er geen verplichting bestond om alle inkomensbestanddelen in de informatievoorziening te vermelden. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de studerende is om tijdig informatie in te winnen over haar situatie. De omstandigheden die appellante aanvoerde, leidden niet tot de conclusie dat de minister had moeten afzien van het opleggen van de vorderingen. De hoger beroepen van appellante werden verworpen en de aangevallen uitspraken werden bevestigd, met verbetering van de gronden.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter, en de leden D.S. de Vries en D.A. Verburg. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.