ECLI:NL:CRVB:2022:1618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen en WIA-uitkering van jonggehandicapte appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong- en WIA-uitkering aan appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante in de relevante periode beschikte over arbeidsvermogen, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvragen. Appellante, geboren in 1990, had in 2016 en 2018 aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werden afgewezen op basis van de conclusie dat zij mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De rechtbank bevestigde deze afwijzingen, waarbij werd gesteld dat er zorgvuldig medisch onderzoek was verricht en dat de medische gegevens voldoende waren om de conclusies te onderbouwen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar situatie was verslechterd en dat zij volledig afhankelijk was van haar moeder voor dagelijkse levensverrichtingen. De Raad oordeelde echter dat de eerdere beoordelingen van het Uwv en de rechtbank voldoende zorgvuldig waren en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt en dat het Uwv terecht had geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen.