ECLI:NL:CRVB:2022:1618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/163 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en WIA-uitkering van jonggehandicapte appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong- en WIA-uitkering aan appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante in de relevante periode beschikte over arbeidsvermogen, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvragen. Appellante, geboren in 1990, had in 2016 en 2018 aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werden afgewezen op basis van de conclusie dat zij mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De rechtbank bevestigde deze afwijzingen, waarbij werd gesteld dat er zorgvuldig medisch onderzoek was verricht en dat de medische gegevens voldoende waren om de conclusies te onderbouwen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar situatie was verslechterd en dat zij volledig afhankelijk was van haar moeder voor dagelijkse levensverrichtingen. De Raad oordeelde echter dat de eerdere beoordelingen van het Uwv en de rechtbank voldoende zorgvuldig waren en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt en dat het Uwv terecht had geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen.

Uitspraak

21 163 WAJONG, 21/164 WIA

Datum uitspraak: 20 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2020, 19/3491 (aangevallen uitspraak 1) en 19/3494 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.A. van Gemeren, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Nadien heeft appellante nadere stukken ingediend en heeft het Uwv gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 15 juni 2022. De zaken zijn gevoegd behandeld. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gemeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze zaken van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Wajong
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1990, heeft op 2 augustus 2016 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Bij besluit van 23 december 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 15 juni 2018 heeft appellante opnieuw een Wajonguitkering aangevraagd. Daarbij is vermeld dat appellante moeite heeft met opstaan, persoonlijke verzorging, tillen, zwaar huishoudelijk werk en koken. Volgens de gemeente die haar een bijstandsuitkering verstrekt heeft appellante geen mogelijkheden om te werken. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Bureau VolZin dat door de gemeente is ingeschakeld om de belastbaarheid van appellante in kaart te brengen. Hierin is geconcludeerd dat de medische situatie van appellante maakt dat er voor haar geen passende beroepen zijn te formuleren en dat daarom een Wajonguitkering wordt aangevraagd.
1.3.
Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 15 oktober 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.4.
Bij besluit van 13 juni 2019 (bestreden Wajongbesluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 oktober 2018 ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 mei 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 juni 2019 ten grondslag.
1.5.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden Wajongbesluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft een zorgvuldig onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante plaatsgevonden. De overgelegde medische gegevens zijn bij de beoordeling betrokken en de verzekeringsarts bezwaar en beroep was aanwezig op de hoorzitting. Verder heeft de arbeidsdeskundige overleg gehad met de verzekeringsarts, gesproken met appellante en haar moeder en gesproken met S. Verschoor van bureau VolZin. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eveneens het dossier bestudeerd en was aanwezig op de hoorzitting. Volgens de rechtbank is de motivering van de verzekeringsartsen ook voldoende begrijpelijk. In verband met de lichamelijke en psychische klachten zijn beperkingen aangenomen. De verzekeringsartsen hebben overtuigend en inzichtelijk toegelicht dat appellante met deze beperkingen vanuit medisch oogpunt arbeidsvermogen heeft. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen en dat de taak van scanner voor appellante onder voorwaarden geschikt is. Op grond van de verschillende opleidingen en de werkervaring van appellante is er geen aanleiding om te twijfelen aan het beschikken over werknemersvaardigheden.

WIA

2.1.
Appellante was voor het laatst werkzaam als huishoudelijk medewerker voor gemiddeld 13,39 uur per week. Op 22 februari 2017 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 21 januari 2019 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkheden-lijst (FML) van 21 januari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Zij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 31 januari 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 20 februari 2019 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 juni 2019 (bestreden WIA-besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 14 mei 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 12 juni 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.2
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden WIAbesluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische onderzoeken gebaseerd zijn op anamnese, eigen onderzoek door de arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep, de gegevens van de behandelend sector en de observaties tijdens de hoorzitting. Volgens de rechtbank bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de medische onderzoeken niet op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Ook bestaat volgens de rechtbank geen aanleiding het medisch oordeel voor onjuist te houden. Niet is gebleken dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante per de datum in geding of dat met de klachten van appellante onvoldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. In dit verband heeft de rechtbank gewezen op de aanscherping van de FML door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase. Dat appellante door de gemeente is ontheven van de sollicitatieverplichtingen maakt dit niet anders, omdat het daarbij gaat om een andere procedure met een eigen juridisch kader. De rechtbank heeft verder geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. Ook is er geen aanleiding voor het oordeel dat appellante niet voldoet aan de kwalificaties voor de geselecteerde functies, omdat zij een administratieve en secretariële beroepsopleiding met een diploma heeft afgerond.
3.1.
Appellante heeft in de hoger beroepen aangevoerd dat ten onrechte onbesproken is gebleven dat zij voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen volledig afhankelijk is van haar moeder. Verder zijn de psychische klachten nog meer toegenomen. Als gevolg van irritaties bij en door de stoma en door het regelmatig losschieten van de stoma, heeft appellante slapeloze nachten en moet zij veel extra wassen. Dit leidt tot extra beperkingen bij arbeid. Aaneengesloten werken is dan ook onmogelijk, evenals de belastbaarheid voor een dagdeel. Appellante stelt zich dan ook op het standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat zij geen benutbare arbeidsmogelijkheden heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Aangevallen uitspraak 1 - Wajong
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet
aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante arbeidsvermogen had in de periode van [geboortedatum] 2008, de dag dat zij achttien jaar is geworden, tot [geboortedatum] 2013 (de zogeheten Amberperiode).
4.3.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Bij het medisch oordeel zijn de medische gegevens afkomstig van de MDL-arts, bericht van 23 augustus 2018, van de klinisch immunoloog/reumatoloog, bericht van 17 augustus 2018, van bureau VolZin, rapport van 26 juni 2018, en van de psycholoog, brief van 13 december 2018, betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat appellante al langere tijd bekend is met de ziekte van Crohn met daarnaast ook gewrichtsklachten en later ook bijkomende psychische klachten, zoals door de psycholoog is beschreven. Dientengevolge zijn de nodige beperkingen ten aanzien van zwaardere fysieke belasting beschreven, alsmede de noodzaak een goede gelegenheid en tijd te hebben om de stoma(zak) te kunnen verzorgen. Ook de gewrichtsklachten hebben geleid tot beperkingen ten aanzien van zware fysieke belasting. In verband met de psychische impact zijn er beperkingen aangegeven voor het omgaan met stress en andere mentale eisen. Daarmee is in voldoende mate rekening gehouden met de door de behandelaars aangegeven problematiek rond het achttiende jaar van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij opgemerkt dat de fysieke en psychische beperkingen in de periode na [geboortedatum] 2013 mogelijk verder zijn toegenomen. Dat valt echter buiten de te beoordelen periode. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om bij geheel passende arbeid onder de juiste omstandigheden een urenbeperking aan te geven van meer dan 4 uur per dag. Ook kan appellante in staat worden geacht om, met inachtneming van de beschreven beperkingen en omstandigheden, een uur aaneengesloten te werken. Er is namelijk geen sprake van een ernstige verstandelijke beperking waardoor binnen het uur herhaalde bijsturing noodzakelijk is, noch is het concentratievermogen dermate gestoord dat appellante niet een uur met een (eenvoudige) taak bezig zou kunnen zijn.
4.3.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen gegevens aangedragen waaruit blijkt dat medische informatie is gemist die van belang is voor de te beoordelen periode en die aanleiding geeft voor het oordeel dat getwijfeld moet worden aan de medische conclusie. Dat de situatie van appellante na [geboortedatum] 2013 verder is verslechterd is een omstandigheid die gelet op artikel 1a:1 van de Wajong, zoals onder 4.1.1 weergegeven, niet bij deze beoordeling kan worden betrokken. Dat appellante in de te beoordelen periode niet ADL-zelfstandig zou zijn geweest is tot slot op geen enkele wijze onderbouwd.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen.
4.5
Gelet op 4.3 en 4.4 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante in de in geding zijnde periode beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
Aangevallen uitspraak 2 – WIA
4.6.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.7.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA met ingang van 20 februari 2019 op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.8.
Het oordeel van de rechtbank dat een zorgvuldig onderzoek is ingesteld naar de medische situatie van appellante op de datum in geding wordt onderschreven. De primaire arts heeft appellante onderzocht op het spreekuur en heeft bij de beoordeling de beschikking gehad over informatie van de behandelend sector. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een dossieronderzoek gedaan, waarbij de door appellante in bezwaar ingebrachte medische informatie in de beoordeling is betrokken.
4.9.
Met de rechtbank wordt voorts geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 mei 2019 en van 22 februari 2021 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 14 mei 2019 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben rekening gehouden met de op de datum in geding betrekking hebbende informatie van de behandelaars en hebben in de FML in alle rubrieken beperkingen vastgesteld, waaronder psychische beperkingen alsmede beperkingen betrekking hebbend op dynamische en statische handelingen. Ook zijn er fysieke eisen aan de werkomgeving beschreven. Met de vermoeidheidsklachten is rekening gehouden door een lichte urenbeperking aan te nemen van gemiddeld 34 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toereikend gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Dit betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.10.
Appellante heeft in hoger beroep een uitvoerige hoeveelheid aan medische informatie overgelegd. Daarbij heeft appellante niet gespecificeerd welke van deze informatie een onderbouwing geeft voor haar standpunt dat haar beperkingen op de datum in geding zijn onderschat. Wel heeft appellante in algemene zin te kennen gegeven dat de informatie deels al bekend was en verder van heel recente datum is. Voor zover het gaat om reeds bekende medische informatie, is deze – gelet op wat in 4.8 is overwogen – door de verzekeringsartsen in hun beoordeling betrokken. Voor zover het recente medische informatie betreft heeft appellante niet duidelijk gemaakt hoe deze informatie, die dateert van na de datum in geding, van belang is voor de beoordeling van haar belastbaarheid op de datum in geding. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze informatie twijfel zaait over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv.
4.11.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.12
Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.11 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken 1 en 2 worden daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) K.M. Geerman