ECLI:NL:CRVB:2022:161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
18/5820 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep met verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder een kostenveroordeling uitgesproken in bezwaar en beroep. Betrokkene, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door [naam 1], [naam 2] en [naam 3], heeft verzocht om vergoeding van proceskosten in verband met het hoger beroep. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 25 januari 2022 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het college in de kosten van betrokkene moet worden veroordeeld, omdat het hoger beroep door het college is ingetrokken. De Raad heeft daarbij rekening gehouden met samenhangende zaken, aangezien deze gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek waren. De kosten zijn begroot op € 2.783,94, inclusief reis- en verletkosten. De Raad heeft vastgesteld dat het Bpb geen grondslag biedt om het verzoek om schadevergoeding bij de proceskostenveroordeling te betrekken. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

18 5820 PW, 18/5823 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 25 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2018, 17/6370 en 18/1677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op verzoek van de Raad nadere stukken ingebracht.
Namens betrokkene hebben [naam 1] en [naam 2] een verweerschrift ingediend.
Het college heeft op verzoek van de Raad nadere stukken ingebracht.
Naar aanleiding van schriftelijke vragen die de Raad had opgenomen in de kennisgeving voor de zitting ter voorbereiding van deze zitting, is namens betrokkene voorafgaand aan de zitting schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2020. Het college is daarbij niet verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst, een proces-verbaal opgemaakt van de zitting en het college in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, wat het college heeft gedaan. Daarop is namens betrokkene gereageerd.
Het college heeft nog nadere stukken ingebracht. Namens betrokkene is hierop gereageerd.
Bij brief van 27 september 2021 heeft het college het hoger beroep ingetrokken.
Namens betrokkene hebben [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] verzocht het college te veroordelen in de proceskosten. Tevens hebben zij namens betrokkene een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Het college had in de brief van 27 september al gereageerd naar aanleiding van het hem bekende standpunt van betrokkene over proceskosten en schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2021. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Cavlak en A. Vroegindeweij. Namens betrokkene zijn [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] verschenen.

OVERWEGINGEN

Omdat het verzoek om schadevergoeding ter zitting is ingetrokken, beperkt de beoordeling van de Raad zich tot het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten.
Artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de kosten.
Omdat de rechtbank in de aangevallen uitspraak een kostenveroordeling in bezwaar en beroep heeft uitgesproken, staan voor de Raad nog ter beoordeling de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Betrokkene heeft om vergoeding gevraagd van de volgende proceshandelingen in hoger beroep: het indienen van een verweerschrift in hoger beroep, het bijwonen van de zitting en het geven van uitgebreide schriftelijke reacties op diverse stukken. Betrokkene heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat voor iedere proceshandeling 2 punten dienen te worden toegekend, behalve voor diverse “lichte” correspondentie (1 punt) en de reactie van medio april 2021 op toegezonden uitkeringsspecificaties (eveneens 1 punt), omdat sprake is van twee zaken. Tevens heeft betrokkene om vergoeding gevraagd van de proceshandelingen in de verzoekschriftprocedure.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij gaat de Raad uit van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), nu deze zaken gelijktijdig zijn behandeld door de Raad en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek zijn geweest, zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb in hoger beroep worden beschouwd als één zaak. Voorts is bij deze berekening de wegingsfactor 1 toegepast, die gehanteerd wordt bij minder dan vier samenhangende zaken.
De kosten worden, ingevolgde het Bpb, begroot op € 1.897,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de ingediende reactie naar aanleiding van het proces-verbaal van de zitting van 26 oktober 2020), alsmede € 759,- voor verleende rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure (1 punt voor het bijwonen van de zitting). Het Bpb biedt geen grondslag om het doen van het verzoek, bedoeld in artikel 8:118 van de Awb, eveneens bij de proceskostenveroordeling te betrekken (zie de uitspraak van 22 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AS2231).
De reis- en verletkosten die betrokkene heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting van 26 oktober 2020 komen tot een bedrag van € 127,44 voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.783,94.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2022.
(getekend) M. ter Brugge
(getekend) R.I.S. van Haaren