ECLI:NL:CRVB:2022:1609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
21/1580 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van nabestaandenuitkering na huwelijk in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een nabestaandenuitkering ontving op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), had zijn huwelijk in Soedan niet tijdig gemeld aan de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had de uitkering per 1 februari 2017 ingetrokken en de onterecht betaalde bedragen teruggevorderd. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht niet was nagekomen, aangezien hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn huwelijk invloed had op zijn uitkering. De Raad bevestigde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële gevolgen voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad concludeerde dat de Svb terecht had gehandeld door de uitkering in te trekken en de terugvordering door te zetten.

Uitspraak

21.1580 ANW

Datum uitspraak: 14 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 april 2021, 19/2672 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ergec en de tolk M.D.M. Metry. De Svb is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 1 april 2015 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Appellant is op [huwelijksdatum] 2017 getrouwd in Soedan.
1.2.
Naar aanleiding van een steekproef heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende nabestaandenuitkering. In dat kader is op 23 maart 2017 een huisbezoek afgelegd. Appellant heeft tijdens dat huisbezoek verklaard dat hij geen inwonende partner of vriendin heeft, maar wel een vriendin te willen, maar dat dat lastig is met een gezin met drie kinderen. De bevindingen van het onderzoek zijn vermeld in een rapport van 30 maart 2017. Bij brief van 7 april 2017 is appellant medegedeeld dat zijn nabestaandenuitkering niet verandert.
1.3.
Op 5 december 2018 is het huwelijk van appellant geregistreerd bij de gemeente Terneuzen. Naar aanleiding van deze registratie heeft de Svb vanuit de Basisregistratie Personen bericht ontvangen dat appellant op [huwelijksdatum] 2017 getrouwd is. Begin februari 2019 is de echtgenote van appellant naar Nederland gekomen, waarna zij op [datum bevalling] 2019 is bevallen van hun zoon.
1.4.
Bij besluit van 2 januari 2019 heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellant met ingang van 1 februari 2017 ingetrokken omdat hij vanaf dat moment niet langer voldoet aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering.
1.5.
Bij besluit van 4 januari 2019 heeft de Svb de ten onrechte betaalde nabestaandenuitkering over de periode 1 februari 2017 tot en met 31 december 2018, ten bedrage van € 28.715,79, van appellant teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 31 mei 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 2 en 4 januari 2019 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat het sluiten van een huwelijk tot gevolg heeft dat de nabestaandenuitkering moet worden beëindigd. Het huwelijk is pas door inschrijving bij de gemeente op 5 december 2018 bekend geworden bij de Svb. Gelet op de door de Svb verstrekte informatie wist appellant, dan wel behoorde hij te weten, dat hij zijn huwelijk bij de Svb had moeten melden. Er is daarom geen sprake van een dringende reden of schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur waardoor er moet worden afgezien van het stopzetten van de nabestaandenuitkering vanaf februari 2017. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep is namens appellant naar voren gebracht dat een in het buitenland voltrokken huwelijk niet tot intrekking van de ANW-uitkering had mogen leiden omdat, zolang er nog niet met de echtgenote in Nederland wordt samengewoond, geen sprake is van een wijziging in de feitelijke situatie. Dit is wat appellant ook heeft begrepen uit de mededelingen van de medewerkers van de Svb tijdens het huisbezoek van 23 maart 2017. Appellant doet in dat kader een beroep het vertrouwensbeginsel. Het feit dat de Svb er voor heeft gekozen geen tolk in te schakelen bij het afleggen van het huisbezoek kan niet voor zijn rekening en risico komen. Verder maakt het feit dat de Svb hem brieven heeft gezonden waarin staat dat hij de plicht heeft een huwelijk te melden het voorgaande niet anders, omdat het voor appellant niet duidelijk was dat hij een in het buitenland voltrokken islamitisch huwelijk moest melden. Met betrekking tot de terugvordering heeft appellant gesteld dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. In dat kader heeft appellant aangevoerd dat de Svb hem niet duidelijk heeft voorgelicht en indien dit wel het geval was geweest hij tijdig een bijstandsuitkering had kunnen aanvragen en hij niet was geconfronteerd met een terugvordering. Voorts wijst hij er op dat de terugvordering grote financiële gevolgen heeft nu hij van een minimuminkomen moet rond komen.
3.2.
De Svb verzoekt de Raad de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW is bepaald dat de nabestaandenuitkering eindigt indien de nabestaande in het huwelijk treedt dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende. In het tweede lid van artikel 16 van de ANW is neergelegd dat in het geval dat deze omstandigheden zich voordoen, de uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de volgende maand.
4.2.
Appellant is op [huwelijksdatum] 2017 getrouwd in Soedan. Niet in geschil is dat dit een rechtsgeldig huwelijk betreft. Appellant heeft vanwege dit huwelijk met ingang van 1 februari 2017 dan ook geen recht meer op een nabestaandenuitkering, gelet op het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW, in samenhang met het tweede lid van dat artikel.
4.3.
In geschil is of de Svb terecht aan de intrekking van de nabestaandenuitkering met ingang van 1 februari 2017 ten grondslag heeft gelegd dat appellant zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen, als bedoeld in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 35, eerste lid, van de ANW.
4.4.
Met de rechtbank wordt overwogen dat appellant, door zijn huwelijk niet (tijdig) aan de Svb te melden, zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat een huwelijk van invloed kon zijn op de nabestaandenuitkering. Dat het een islamitisch huwelijk was en met volmacht gesloten, doet hier niet aan af. Appellant is op zijn verplichtingen gewezen in de informatie die bij de informatiebrief van 28 juni 2013, de toekenningsbeslissingen van 1 juli 2013 en 20 april 2015 en de mededeling tot voortzetting van de nabestaandenuitkering van 7 april 2017 is verstrekt. Appellant stelt dat hij door de twee medewerkers van de afdeling handhaving van de Svb tijdens het huisbezoek van 23 maart 2017 onjuist is geïnformeerd, namelijk dat alleen wanneer hij zou gaan samenwonen hij dit moest mededelen aan de Svb. Dit blijkt evenwel niet uit het handhavingsrapport dat is opgemaakt na het huisbezoek, noch uit de verklaringen van de medewerkers over dat gesprek. Het betoog van appellant dat hij niet goed heeft begrepen wat de medewerkers tijdens het huisbezoek hebben gevraagd en dat het voor risico van de Svb dient te komen dat er tijdens het huisbezoek geen tolk is ingeschakeld leidt niet tot een ander oordeel. In het handhavingsrapport heeft de rapporteur verklaard dat het gesprek in het Nederlands is gevoerd en dat appellant prima Nederlands spreekt. De Raad heeft geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Daarbij komt dat appellant ook de checklist heeft ondertekend waarbij hij heeft verklaard dat hij de Nederlandse taal voldoende machtig is.
4.5.
Nu uit 4.4 volgt dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, kan het beleid SB1078 hem niet baten. Dit beleid is ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake.
4.6.
Over de terugvordering moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 53, eerste lid, van de ANW gehouden is tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde nabestaandenuitkering. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Niet is gebleken dat appellant ten gevolge van de terugvordering in een (nood)situatie als hiervoor bedoeld terecht is gekomen, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien. Voor zover appellant stelt dat de Svb hem onjuist heeft voorgelicht en hij anders een bijstandsuitkering had kunnen aanvragen, komen de gevolgen hiervan voor zijn rekening en risico nu appellant er diverse malen op is gewezen dat hij een huwelijk moest doorgeven en hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Appellant heeft verder aangevoerd dat de terugvordering grote financiële gevolgen heeft aangezien hij van een minimuminkomen moet rond komen. Nu dit standpunt niet is onderbouwd, gaat de Raad al hierom aan dit punt voorbij.
4.7.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen als voorzitter en M. Wolfrat en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2022.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt