ECLI:NL:CRVB:2022:1608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
21/1040 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AOW-ouderdomspensioen wegens onvoldoende bewijs van verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had in 2017 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij stelde dat hij in 1952 was geboren en van 1966 tot 1973 in Nederland had gewoond en gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde echter de AOW toe te kennen, omdat niet was aangetoond dat de appellant verzekerd was voor de AOW. De Svb concludeerde dat de appellant niet dezelfde persoon was als een andere persoon die eind jaren 60 en begin jaren 70 in Nederland had gewoond en gewerkt, wat door de appellant werd betwist.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de Svb voldoende onderzoek had verricht. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn stelling dat hij recht had op AOW, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij en de andere persoon dezelfde waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken omtrent sociale zekerheidsrechten, en dat het niet voldoende is om enkel verklaringen te overleggen zonder overtuigend bewijs van identiteit en verzekering.

Uitspraak

21.1040 AOW

Datum uitspraak: 14 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2021, 20/378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Namens appellant is mr. Willering verschenen, vergezeld door [naam] , schoondochter van appellant.
De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die in Marokko woont, heeft in 2017 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat hij in 1952 is geboren en van 1966 tot 1973 in Nederland te hebben gewoond en gewerkt.
1.2.
Bij besluit van 8 januari 2019 heeft de Svb geweigerd om aan appellant een AOWouderdomspensioen toe te kennen op de grond dat niet gebleken is dat appellant verzekerd is geweest voor de AOW. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 17 december 2019 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond geacht. Daartoe is overwogen dat niet aannemelijk geworden is dat appellant, zoals hij stelt, dezelfde persoon is als [naam] , geboren in 1943, die eind jaren 60 en begin jaren 70 van de vorige eeuw in Nederland heeft gewoond en gewerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat – kort gezegd – de Svb toereikend onderzoek heeft verricht en dat noch in bezwaar, noch in beroep aannemelijk geworden is dat appellant dezelfde persoon is als [naam] .
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij eind jaren 60 en begin jaren 70 van de vorige eeuw in Nederland heeft gewoond en gewerkt onder de naam [naam] en dat hij daarom recht heeft op een ouderdomspensioen op grond van de AOW. Ter onderbouwing van deze stelling heeft appellant verwezen naar de verklaringen en stukken die tijdens de rechtbankprocedure en daarvoor door hem zijn overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad onderschrijft wat de rechtbank heeft overwogen in de aangevallen uitspraak en maakt deze overwegingen tot de zijne. Appellant heeft met de door hem overgelegde verklaringen en stukken niet aangetoond dat hij en [naam] , die onbetwist eind jaren 60 en begin jaren 70 van de vorige eeuw in Nederland heeft gewoond en gewerkt, werkelijk dezelfde persoon zijn. Daarom kan niet worden aangenomen dat appellant voor de AOW tijdvakken van verzekering heeft vervuld.
4.2.
Uit punt 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M. Wolfrat en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2022.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.