Uitspraak
21.1040 AOW
De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had in 2017 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij stelde dat hij in 1952 was geboren en van 1966 tot 1973 in Nederland had gewoond en gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde echter de AOW toe te kennen, omdat niet was aangetoond dat de appellant verzekerd was voor de AOW. De Svb concludeerde dat de appellant niet dezelfde persoon was als een andere persoon die eind jaren 60 en begin jaren 70 in Nederland had gewoond en gewerkt, wat door de appellant werd betwist.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de Svb voldoende onderzoek had verricht. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn stelling dat hij recht had op AOW, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij en de andere persoon dezelfde waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken omtrent sociale zekerheidsrechten, en dat het niet voldoende is om enkel verklaringen te overleggen zonder overtuigend bewijs van identiteit en verzekering.