ECLI:NL:CRVB:2022:1588
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen bestuursrechtelijke premie op grond van de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het CAK over de verplichting tot het betalen van een bestuursrechtelijke premie op grond van de Zorgverzekeringswet. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de aanmelding door haar zorgverzekeraar VGZ bij het CAK, maar de rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen mogelijkheid was om bezwaar te maken tegen de aanmelding door VGZ of de hoogte van de premie. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er geen betalingsachterstand was en dat de rechtbank ten onrechte geen uitstel had verleend voor de zitting. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht tot het oordeel was gekomen dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.