Uitspraak
21.4476 WIA-PV
mr. W. de Rooy-Bal.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Gürses, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om niet terug te komen op een eerder besluit van 6 februari 2018. Dit besluit betrof de hoogte van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en goed gemotiveerd. De door de appellant ingebrachte medische informatie bood geen nieuwe feiten of omstandigheden die niet al bekend waren en die een nieuw licht op de medische situatie zouden werpen. Het verzoek van de appellant werd door het Uwv terecht afgewezen, en de Centrale Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukte dat voor het slagen van het hoger beroep nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangetoond moesten worden, wat in deze zaak niet was gebeurd.
De uitspraak concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar, en het proces-verbaal werd ondertekend door de griffier C.G. van Straalen en de voorzitter T. Dompeling.