ECLI:NL:CRVB:2022:1561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag ouderdomspensioen op grond van de AOW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had op 27 mei 2016 een ouderdomspensioen aangevraagd op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag op 17 januari 2017 afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de appellant in Nederland had gewoond of gewerkt. Na een aantal afwijzingen van verzoeken om herziening, heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen de afwijzing van de Svb ongegrond verklaarde.
De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb geen nieuwe feiten of omstandigheden had hoeven te erkennen die de afwijzing van de aanvraag zouden rechtvaardigen. De appellant heeft geen nieuwe bewijsstukken overgelegd die aantonen dat hij in Nederland heeft gewerkt. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit van 17 januari 2017 niet onmiskenbaar onjuist was en dat er geen aanleiding was om het besluit te herzien. De Raad bevestigde dat de Svb zorgvuldig had gehandeld en dat de afwijzing van het verzoek van de appellant niet evident onredelijk was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Wolfrat, met L.C. van Bentum als griffier.