ECLI:NL:CRVB:2022:155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
19/4298 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor dieetkosten in verband met ziekte van Crohn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor dieetkosten door appellante, die lijdt aan de ziekte van Crohn. Appellante ontving sinds 2000 bijzondere bijstand voor dieetkosten, laatstelijk vastgesteld op € 910 per maand. In januari 2017 verzocht zij om een verhoging van dit bedrag met € 15 per dag, omdat zij in toenemende mate afhankelijk was van speciaal voor haar bereide voeding. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de hogere dieetkosten zich voordoen. De GGD heeft in een advies bevestigd dat er geen medisch-wetenschappelijk bewijs is voor de noodzaak van de gevraagde verhoging.

Tijdens de zitting op 14 december 2021 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen dat de dieetkosten hoger zijn dan het toegekende bedrag. De Raad heeft de relevante artikelen van de Participatiewet (PW) in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat de kosten voor bijzondere bijstand alleen kunnen worden toegekend als deze noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hogere dieetkosten zich voordoen en dat de maatschappelijke kosten van een eventuele andere vorm van voeding niet meegewogen kunnen worden. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4298 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2019, 18/5553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 25 januari 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.G.M.C. Peters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Peters. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. H. Golberdinge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 2000 jaarlijks bijzondere bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), voor dieetkosten in verband met de ziekte van Crohn. Bij besluit van 15 februari 2016 heeft het college over de periode van 1 maart 2016 tot en met 27 februari 2017 bijzondere bijstand voor dieetkosten toegekend tot een bedrag van € 910,- per maand. Appellante heeft op 10 januari 2017 opnieuw een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor dieetkosten en daarbij verzocht het bedrag te verhogen met € 15,- per dag. Appellante heeft bij haar aanvraag vermeld dat zij de laatste jaren in toenemende mate afhankelijk is geraakt van voedsel dat speciaal voor haar wordt bereid en thuis wordt bezorgd. In een aanvullende brief van 20 februari 2017 heeft appellante vermeld dat zij, door haar zeer hoge behoefte aan kwalitatief hoge en geprepareerde voeding, vocht en supplementen, in toenemende mate in een schuldsituatie is terecht gekomen.
1.2.
Bij besluit van 21 maart 2017 heeft het college appellante met ingang van 1 maart 2017 voorlopig € 910,- per maand aan bijzondere bijstand voor dieetkosten toegekend, in afwachting van een advies van de GGD over de noodzaak van een verhoging met € 15,- per dag. De GGD heeft op 15 augustus 2017 advies uitgebracht. Daarin staat dat voor het gebruik van de voedingsmiddelen bij de medische problematiek van appellante geen onderbouwend medisch-wetenschappelijk bewijs kan worden gevonden. Er is daarom geen medische indicatie voor het gebruikte dieet en de voedingsmiddelen.
1.3.
Bij besluit van 16 oktober 2017 heeft het college – onder verwijzing naar het advies van de GGD – de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand afgewezen voor zover de aanvraag is gericht op een bedrag dat € 15,- per dag hoger ligt dan het voorlopig verstrekte bedrag.
1.4.
Tijdens de bezwaarprocedure tegen dit besluit heeft appellante in een brief van 21 februari 2018 verklaard dat het voor haar ondoenlijk is alle bonnen voor voedingsmiddelen en supplementen te bewaren. Daarbij heeft zij een lijst met supplementen en twee kassabonnen van een supermarkt overgelegd.
1.5.
Bij brief van 16 april 2018 heeft een medewerker van het college appellante verzocht medische gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat de huidige vergoeding voor dieetkosten onvoldoende is. Appellante heeft daarop, voor zover hier van belang, twee brieven verstrekt van haar behandelend arts maag-, darm- en leverziekten (MDL-arts), gedateerd 6 juli 2017 en 13 november 2017.
1.6.
Bij besluit van 8 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 oktober 2017 gedeeltelijk gegrond verklaard. Hierbij heeft het college aan de hand van het indexatiepercentage voor alimentatie de bijzondere bijstand voor dieetkosten met ingang van 1 maart 2017 verhoogd naar € 929,11 per maand en met ingang van 1 januari 2018 naar € 943,05 per maand. Het college heeft geen aanleiding gezien het bedrag nog verder te verhogen, omdat appellante niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat de toegekende vergoeding voor dieetkosten ontoereikend is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Het college heeft ter zitting nader toegelicht dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hogere dieetkosten zich voordoen, zodat om die reden geen recht bestaat op een hoger bedrag aan bijzondere bijstand dan het bij het bestreden besluit vastgestelde bedrag.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat zij met de brieven van de MDL-arts van 6 juli 2017 en 13 november 2017 aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer dan € 929,11 onderscheidenlijk € 943,05 per maand aan dieetkosten heeft.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit die brieven volgt slechts dat de medische situatie van appellante stabiel is. Anders dan appellante stelt, kan uit die brieven niet worden opgemaakt dat die stabiele medische situatie is bereikt doordat zij meer kosten heeft moeten maken voor haar dieet dan het haar toegekende bedrag aan bijzondere bijstand.
4.6.
Appellante heeft verder aangevoerd dat van haar niet kan worden verlangd dat zij precies via een boekhouding bijhoudt welke kosten zij maakt voor haar dieet. Gelet op haar medische situatie is dit voor haar onmogelijk.
4.7.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Op degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand rust de last om aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. Zie de uitspraak van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3059). In dit geval betekent dit dat appellante aannemelijk moet maken dat de gestelde meerkosten van haar dieet zich voordoen. Zij moet dus aannemelijk maken zij dagelijks € 15,- meer uitgeeft aan haar dieet – wat neerkomt op € 450,- per maand – dan het toegekende bedrag aan bijzondere bijstand. Anders dan appellante veronderstelt, is daarvoor niet noodzakelijk dat zij een volledige administratie van al haar dieetkosten bijhoudt. Wel moet zij met enig concreet gegeven onderbouwen dat zij die (meer)kosten maakt. Die onderbouwing heeft zij niet gegeven. Op grond van de kassabonnen die zij in bezwaar heeft overgelegd kan niet worden vastgesteld dat zij hogere kosten maakt voor haar dieet dan het bedrag van de haar toegekende bijzondere bijstand. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar, gelet op haar medische situatie, onmogelijk is om een nadere onderbouwing van haar hogere dieetkosten te geven.
4.8.
Appellante heeft tot slot aangevoerd dat moet worden meegewogen dat zij moet overgaan op parenterale voeding, dat wil zeggen: voeding via het bloed, als zij de broze balans in haar dieet niet kan volhouden. Zij wijst erop dat de maatschappelijk kosten van deze wijze van voeding aanzienlijk hoger zijn dan de kosten die zij maakt voor haar zelfontwikkelde dieet.
4.9.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 35 van de PW biedt geen ruimte om mee te wegen dat de maatschappelijke kosten van een eventuele andere vorm van voeding voor appellante hoger zijn dan haar dieetkosten. Beoordeeld moet worden of is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand. Uit 4.4 en 4.7 blijkt dat dit niet het geval is. Appellante heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de hogere dieetkosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2022.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.E. Mink