Uitspraak
21.2460 ZW
M. van Steenwijk.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een ziekengeldaanvraag van appellant, die zich op 23 april 2019 ziek meldde met rugklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 2 juni 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en mentale klachten. Hij verzocht om de benoeming van een onafhankelijke arts als deskundige, wat door de rechtbank en het Uwv werd afgewezen.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en voerde hij aan dat de rechtbank ten onrechte geen waarde hechtte aan het rapport van een ergotherapeut, die zijn beperkingen had beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag voor het inschakelen van een deskundige, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante medische informatie had betrokken in zijn beoordeling.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. Het verzoek van appellant om een onafhankelijk arts te benoemen werd afgewezen, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 juli 2022.