ECLI:NL:CRVB:2022:1541

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
20/2813 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1997. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de conclusie dat appellant over arbeidsvermogen beschikte. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn psychische beperkingen, in staat was om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen. De rechtbank Noord-Holland had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, en de Raad onderschreef deze conclusie. Appellant had geen nadere medische informatie overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt dat zijn psychische belastbaarheid was overschat. De Raad concludeerde dat de beoordeling van het Uwv juist was, mede op basis van de afgeronde opleidingen van appellant en zijn eerdere werkervaring. De vader van appellant verklaarde dat zijn zoon niet openstaat voor hulpverlening, maar de Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de beoordeling van het Uwv. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20.2813 WAJONG

Datum uitspraak: 13 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 juli 2020, 19/5045 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Westenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Westenberg en vergezeld door zijn vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 19 juni 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij appellant de diagnoses ASS, PDD-NOS en ADHD zijn vastgesteld als gevolg waarvan onder meer sprake is van agressie-regulatieproblematiek. Appellant heeft informatie overgelegd van de GGZ uit 2007 en 2009, informatie over het voortgezet (speciaal) onderwijs dat hij heeft gevolgd en een reclasseringsadvies van 26 juli 2018. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat op 29 mei 2018 door de buurman tegen appellant aangifte is gedaan van mishandeling.
1.2.
Naar aanleiding van de Wajong-aanvraag van appellant heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft contact gehad met de psychiater naar wie appellant door de reclassering is verwezen. De door de psychiater verschafte informatie heeft de verzekeringsarts bij zijn beoordeling betrokken. Uit deze informatie blijkt dat appellant spanningsklachten heeft ervaren naar aanleiding van het incident met de buurman en dat deze klachten inmiddels waren verminderd. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant een uur aaneengesloten kan werken en vier uur per dag belastbaar is. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zijn in overleg tot de conclusie gekomen dat appellant met de door hem afgeronde opleidingen in het verleden heeft laten zien dat hij over arbeidsvermogen beschikt, ondanks zijn beperkingen in het sociaal functioneren. Door het incident met de buurman heeft appellant spanningsklachten ontwikkeld waardoor de psychische beperkingen zijn toegenomen. Volgens de arbeidsdeskundige beschikt appellant hierdoor ten tijde van de primaire beoordeling niet over basale werknemersvaardigheden. De verwachting is dat appellant deze vaardigheden weer kan ontwikkelen doordat de spanningen zullen afnemen na verloop van tijd, door het volgen van een behandeling en met begeleiding. Bij besluit van 10 januari 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 1 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 januari 2019 ongegrond verklaard waarbij de motivering is gewijzigd. In bezwaar is geoordeeld dat appellant wel over basale werknemersvaardigheden beschikt en arbeidsvermogen heeft. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat uit de informatie van de psychiater blijkt dat appellant kortdurend spanningsklachten heeft gehad door het incident met de buurman. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voor appellant beperkingen vastgesteld in het sociaal functioneren. In samenspraak met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellant de taak ‘plaatsen van onderdelen op printplaat (1701)’ geselecteerd.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat appellant in staat is om een uur aaneengesloten te werken en dat hij vier uur per dag belastbaar is. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellant ten tijde van de datum in geding beschikte over basale werknemersvaardigheden. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop gewezen dat appellant een VMBO- en MBO-opleiding heeft gevolgd en heeft afgerond met een diploma. Hieruit blijkt volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant in staat is om instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. De rechtbank heeft ook van belang geacht dat appellant in staat is geweest om te werken. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de informatie van de psychiater niet dat appellant door het incident met de buurman tijdelijk geen basale werknemersvaardigheden zou hebben. Uit deze informatie blijkt dat de hierdoor veroorzaakte spanningsklachten inmiddels zijn uitgedoofd. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de taak ‘plaatsen van onderdelen op een printplaat (1701)’ geschikt is voor appellant. Dat appellant eerder werk niet heeft kunnen volhouden, zoals hij heeft gesteld, doet hieraan niet af. Het is namelijk niet bekend of bij deze eerdere arbeid rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv heeft miskend dat hij zeer ernstige gedragsproblemen en een hoge begeleidingsbehoefte heeft. Door zijn gedragsproblematiek ontstaan er snel hoogoplopende ruzies en agressief gedrag. Hierdoor heeft appellant duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. In hoger beroep heeft appellant hieraan toegevoegd dat het Uwv niet heeft gemotiveerd welke behandeling en begeleiding precies nodig is voor appellant om zijn basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen. Appellant betwist dat hij door behandeling en begeleiding over basale werknemersvaardigheden zou kunnen beschikken. Appellant heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft een rapport van 19 november 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Hierin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de gronden in hoger beroep en gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor een ander standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, onderdeel a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd op de grond dat hij arbeidsvermogen had op [geboortedatum] 2015, de dag dat hij achttien jaar is geworden, en in de periode daarna, tot aan de datum van de aanvraag op 19 juni 2018. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant niet beschikt over basale werknemersvaardigheden.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten. Hiertoe wordt overwogen dat appellant ook in hoger beroep geen nadere medische informatie heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn psychische belastbaarheid heeft overschat. De in het dossier aanwezige medische gegevens zijn kenbaar meegenomen in de beoordeling, naast de gegevens over het opleidings- en arbeidsverleden van appellant. Op basis van deze stukken is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat appellant basale werknemersvaardigheden heeft. Appellant heeft van 2013 tot en met 2017 een VMBO- en een MBO3-opleiding gevolgd en afgerond met een diploma. Voor de laatste opleiding heeft appellant ook een stage gedaan van vijf maanden. Deze gegevens ondersteunen het standpunt van het Uwv dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de toename van de psychische beperkingen van appellant door het incident met de buurman op 29 mei 2018 slechts korte tijd heeft geduurd en daarom geen aanleiding geeft om te concluderen dat appellant op 19 juni 2018 (datum aanvraag) niet langer beschikt over basale werknemersvaardigheden. Dit blijkt ook uit het gegeven dat appellant vanaf 9 juli 2018 twee maanden heeft gewerkt in een reguliere baan voor 20 uur per week. Voorts treft het betoog van appellant dat het Uwv niet nader heeft gemotiveerd welke behandeling en begeleiding precies nodig is voor appellant om zijn basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen geen doel, omdat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat appellant reeds over deze vaardigheden beschikt.
4.4.
De vader van appellant heeft ter zitting verklaard dat appellant een zorgmijder is die niet openstaat voor hulpverlening, waardoor er weinig informatie over appellant beschikbaar is. Volgens vader functioneert appellant thuis, op school en op de werkvloer beduidend anders dan uit de dossierstukken naar voren komt. Appellant heeft echter ter zitting expliciet te kennen gegeven niet aan een expertise onderzoek te willen meewerken. Bij het ontbreken van nadere, andersluidende, gegevens zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling van het Uwv.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) K.M. Geerman