ECLI:NL:CRVB:2022:1521
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die eerder een ZW-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar per 16 april 2019 geen ZW-uitkering meer toe te kennen. Het Uwv stelde dat appellante geschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) waren geselecteerd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Appellante had zich in het verleden ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellante per 16 april 2019 geschikt was voor bepaalde functies, heeft het Uwv haar uitkering stopgezet. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde dat appellante per 16 april 2019 geschikt was voor ten minste één van de geselecteerde functies en dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had geweigerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.