ECLI:NL:CRVB:2022:1521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/223 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die eerder een ZW-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar per 16 april 2019 geen ZW-uitkering meer toe te kennen. Het Uwv stelde dat appellante geschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) waren geselecteerd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Appellante had zich in het verleden ziek gemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellante per 16 april 2019 geschikt was voor bepaalde functies, heeft het Uwv haar uitkering stopgezet. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde dat appellante per 16 april 2019 geschikt was voor ten minste één van de geselecteerde functies en dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had geweigerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.

Uitspraak

21.223 ZW

Datum uitspraak: 5 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 december 2020, 19/4145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als manager voor 41,84 uur per week. Na het einde van haar dienstverband is zij met ingang van 2 mei 2016 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 19 april 2017 heeft appellante zich vanuit die situatie ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellante per 19 juli 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is vastgesteld dat appellante op 21 juli 2018 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Hieraan zijn de functies productiemedewerker samenstellen van producten, productiemedewerker voedingsmiddelen industrie, inpakker, administratief medewerker en productiemedewerker machinaal inpakken ten grondslag gelegd. Bij besluit van 20 juni 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 21 juli 2018 niet meer in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het Uwv heeft bij besluit van 13 december 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Appellante heeft zich op 5 september 2018 opnieuw ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Zij ontving op dat moment een WW-uitkering. Het Uwv heeft aan appellante per 5 december 2018 een ZW-uitkering toegekend. Appellante heeft op 9 april 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft appellante per 16 april 2019 geschikt geacht voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv met het besluit van 11 april 2019 vastgesteld dat appellante per 16 april 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 15 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juli 2019 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig geweest. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de klachten en beperkingen van appellante geen grond vormen voor een doorlopende belemmering voor licht of niet mentaal belastende arbeid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante – kort gezegd – gesteld dat het Uwv haar psychische klachten heeft onderschat. Appellante meent dat een urenbeperking noodzakelijk is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 16 april 2019 geschikt is voor ten minste één van de functies die in het kader van de EZWb zijn geselecteerd en terecht heeft geweigerd een ZW-uitkering toe te kennen.
4.3.
Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en appellante gehoord en onderzocht tijdens een spreekuurcontact. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, is aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft appellante aansluitend medisch onderzocht en heeft de beschikbare medische informatie bij de beoordeling betrokken. Gelet op de door de verzekeringsartsen uitgevoerde onderzoeksactiviteiten en beoordelingen bestaat geen reden om aan te nemen dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Dat appellante zelf haar medische informatie heeft aangeleverd bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maakt dit oordeel niet anders.
4.4.
Er bestaat ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank dat met de FML van 29 maart 2018 in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat bij het vaststellen van de beperkingen rekening is gehouden met de psychische klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de diverse rapporten inzichtelijk toegelicht dat de beschikbare medische informatie, waaronder de informatie van de huisarts, neuroloog en longarts, en het medicatiegebruik geen reden geven om de belastbaarheid aan te passen en dat voldoende tegemoet is gekomen aan de medische situatie van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 oktober 2020 en in zijn in hoger beroep overgelegd ongedateerd rapport nog nader toegelicht dat de door appellante overgelegde informatie van de regiebehandelaar van de Viersprong van 28 april 2020, waaruit onder andere de diagnoses borderline en dwangmatige persoonlijkheidstrekken blijken, geen aanleiding geeft voor het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding. De door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van 24 mei 2022 van haar psycholoog leidt ook niet tot een ander oordeel. Deze informatie ziet op de medische situatie van appellante na de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 april 2021 ook afdoende gemotiveerd dat geen van de drie in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid genoemde indicaties om een urenbeperking aan te nemen, aan de orde is. Anders dan appellante meent heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend uiteengezet dat een dagverhaal naar voren is gekomen met voldoende huishoudelijke en sociale activiteiten en waarbij geen sprake is van een rustmoment. Appellante heeft ook geen medische gegevens ingebracht die onderbouwen dat een urenbeperking aan de orde zou moeten zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De in 4.2 genoemde vraag wordt bevestigend beantwoord. Het Uwv heeft terecht geweigerd appellante per 16 april 2019 een ZW-uitkering toe te kennen, omdat zij per die datum geschikt is voor ten minste één van de functies die in het kader van de EZWb zijn geselecteerd. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M.M. Chevalier