ECLI:NL:CRVB:2022:1497
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen demotie en ontslag van een docent wegens ongeschiktheid en verstoorde arbeidsrelatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van Bestuur van een scholengroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder de besluiten van het college vernietigd die betrekking hadden op de demotie en het ontslag van betrokkene, een docent. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de demotie van betrokkene in strijd is met het demotiebeleid, omdat er geen twee opeenvolgende onvoldoende beoordelingen aan vooraf zijn gegaan. Daarnaast is de beoordeling van betrokkene als onvoldoende in strijd met de zorgvuldigheid, omdat het college de Regeling Gesprekkencyclus niet correct heeft gevolgd. Het ontslag van betrokkene is ook onterecht, omdat het college niet voldoende concrete gedragingen heeft aangetoond die de ongeschiktheid van betrokkene voor haar functie onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene ten onrechte geen kans heeft gekregen om haar functioneren te verbeteren. Het college heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste interpretatie heeft gegeven aan het demotiebeleid en dat er wel degelijk sprake was van disfunctioneren. De Raad bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van het college niet slaagt. De Raad veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene en legt een griffierecht op.