In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. Het college had eerder het bezwaar van appellant tegen een besluit van 2 december 2016 ongegrond verklaard en bepaald dat appellant recht had op een dwangsom van € 120,-. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college met het bestreden besluit geen rechtsregel had geschonden en dat de rechtbank het betoog van appellant afdoende had besproken. Het hoger beroep slaagde niet, maar de Raad constateerde wel dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met afgerond anderhalf jaar was overschreden. Dit leidde tot de toekenning van een schadevergoeding van € 1.500,- aan appellant, te betalen door de Staat der Nederlanden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.