ECLI:NL:CRVB:2022:1485
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich op 15 juli 2013 ziek meldde na een virale meningitis. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante stelde dat haar arbeidsongeschiktheid hoger was dan vastgesteld. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen had gevolgd. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de deskundige verzekeringsarts Mathoera had gevolgd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen.
De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 53,57% en dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, waarbij ook werd opgemerkt dat eventuele geluidsprikkels konden worden verminderd door het dragen van een noise-canceling koptelefoon. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te benoemen en dat de rechtbank terecht geen gronden voor een andere conclusie had gezien.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met een jaar en drie weken, en kende een aanvullende schadevergoeding van € 500,- toe, bovenop de eerder toegekende € 1.000,-. De Raad veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.