In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 27 maart 2012 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo had de bijstand ingetrokken en teruggevorderd op basis van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand, waarbij werd gesteld dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij via Marktplaats meubels te koop aanbood. Appellante stelde echter dat het college al vanaf het begin op de hoogte was van haar activiteiten en dat zij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat er geen belemmeringen waren voor het ontvangen van bijstand.
De Raad heeft vastgesteld dat het college inderdaad op de hoogte was van de verkoopactiviteiten van appellante en dat er geen bewijs was dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand was voldaan. De Raad oordeelde dat het college niet had aangetoond dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd en werd het college veroordeeld in de kosten van appellante. De Raad herstelde de situatie door het besluit van 27 juni 2018 te herroepen, waardoor appellante het bedrag van € 78.641,66 niet hoefde terug te betalen.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de bijstandverlenende instantie om de nodige kennis over relevante feiten te verzamelen en de bewijslast te dragen in gevallen van intrekking van bijstand. De Raad concludeerde dat het college niet had voldaan aan deze verplichtingen, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere besluiten.