In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant, die niet in aanmerking is gebracht voor de functie van [functie 2] bij de Koninklijke Luchtmacht. Appellant, die sinds 2010 bij de krijgsmacht is aangesteld, voldeed niet aan de functie-eisen, omdat hij niet twee verschillende functies van minimaal twee jaar had vervuld, noch beschikte hij over de vereiste vier jaar werkervaring als [rang 6]. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd en tevens verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris de functie-eisen correct had toegepast en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het besluit van de staatssecretaris niet onjuist was.
Echter, de Raad stelde vast dat de rechtbank niet had beslist over het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze niet over het verzoek om schadevergoeding had beslist en kende appellant een schadevergoeding van € 500,- toe, te betalen door de Staat. Daarnaast werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van appellant en het betaalde griffierecht.