In deze zaak gaat het om het recht van betrokkene op een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding individueel. Betrokkene, geboren in 1984 en met een lichte verstandelijke beperking, had van het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde een maatwerkvoorziening ontvangen voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021. Deze voorziening was vastgesteld op 2 uur en 30 minuten begeleiding per week. In 2017 werd echter besloten dat betrokkene geen zorg meer mocht inkopen bij de zorginstelling [zorghuis], wat leidde tot een wijziging van de maatwerkvoorziening van pgb naar zorg in natura. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze besluiten, wat resulteerde in een rechtszaak.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde de besluiten van het college. Het college werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college bij het nemen van een nieuw besluit geen ruimte had om de eerder verstrekte maatwerkvoorziening met terugwerkende kracht in te trekken. De Raad concludeerde dat betrokkene recht heeft op de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021, en vernietigde het besluit van het college dat deze maatwerkvoorziening introk.
Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van betrokkene, die op € 3.415,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 juni 2022.