ECLI:NL:CRVB:2021:1854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
18/6306 WMO 2015-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het geschil betreft de beoordeling van een reeds verstreken periode met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, die bekend is met een schizo-affectieve stoornis, had eerder een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen. Echter, de Raad oordeelde dat appellante geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat er geen kosten zijn gemaakt en er geen betalingsverplichting is ontstaan voor de geleverde ondersteuning. Bovendien is appellante momenteel bezig met een aanvraag op grond van de Wet langdurige zorg, waardoor de relevante feiten en omstandigheden zijn gewijzigd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk is.

Uitspraak

18.6306 WMO 2015-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2018, 18/2567 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 14 juli 2021
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en H. Benek en A.T. Marseille als leden
Griffier: R. van Doorn
Ter zitting zijn verschenen:
- appellante, bijgestaan door mr. A.C.R. Molenaar, advocaat
- het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Smit

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellante, geboren in 1966, is onder meer bekend met een schizo-affectieve stoornis.
1.2.
Bij besluit van 31 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 november 2016, heeft het college, voor zover van belang, aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor het jaar 2017 een maatwerkvoorziening beschermd wonen verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Met dit pgb kocht appellante ondersteuning in bij haar moeder, bij wie zij in huis woonde.
1.3. Bij uitspraak van 28 december 2017 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 7 november 2016 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
1.4.
Bij besluit van 27 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 maart 2016 gegrond verklaard en het pgb verhoogd tot € 30.411,-.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of appellante procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
5.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
6.
Desgevraagd heeft appellante meegedeeld dat haar moeder inmiddels is overleden en dat zij nu alleen woont. Het belang bij het hoger beroep ligt volgens haar in de erkenning voor het werk dat haar moeder voor haar heeft gedaan. Dit zou ook een financieel voordeel opleveren. Appellante heeft meegedeeld dat er geen facturen zijn en dat er geen concrete vordering ligt.
7. Het geschil betreft de beoordeling van een reeds verstreken periode. Zoals onder 6 vermeld levert een formeel of principieel belang geen procesbelang op. Niet gebleken is dat appellante kosten heeft gemaakt, dan wel dat een betalingsverplichting vanwege geleverde ondersteuning is ontstaan. Ook overigens is niet gebleken van een procesbelang. Niet aannemelijk is geworden dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Op dit moment heeft appellante geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 meer. Ook is daar geen nieuwe aanvraag voor gedaan, omdat appellante momenteel bezig is om een aanvraag op grond van de Wet langdurige zorg in te dienen. Ten slotte is gebleken dat ook de relevante feiten en omstandigheden inmiddels in belangrijke mate zijn gewijzigd.
8. Gelet op het voorgaande heeft appellante geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Dit betekent dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk is.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) R. van Doorn (getekend) L.M. Tobé
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep