In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 1979 kampt met rug- en nekklachten, had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had vastgesteld dat de appellant geschikt was voor zijn werk als hovenier. De appellant stelde dat de diagnose whiplash ten onrechte niet in de beoordeling was betrokken en dat de rechtbank had moeten vaststellen of hij geschikt was voor ten minste één van de geselecteerde functies in het kader van de WIA-beoordeling.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit van het Uwv. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig was verricht. De Raad stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat zijn arbeidsbeperkingen waren toegenomen en dat de functies die aan de WIA-beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het proces van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeerde dat de appellant niet in zijn proceskosten werd vergoed, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.