ECLI:NL:CRVB:2022:1391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
21/2788 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toekenning van een hoge kilometervergoeding voor woon-werkverkeer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, werkzaam bij de Belastingdienst, had een aanvraag ingediend voor een hoge kilometervergoeding voor woon-werkverkeer met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2014. De staatssecretaris van Financiën had deze aanvraag afgewezen op grond van de geldende vervaltermijn van drie maanden. Appellant stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat de vergoeding over de volledige periode zou worden toegekend, gebaseerd op mededelingen van zijn leidinggevenden. De Raad oordeelde dat appellant, gezien zijn functie en de regelgeving, had moeten beseffen dat de toezeggingen in strijd waren met de toepasselijke regels. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen gerechtvaardigde verwachtingen waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag voor de vergoeding af.

Uitspraak

21.2788 AW

Datum uitspraak: 23 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2021, 20/938 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.M. Oenema.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellant is als [functie] werkzaam bij de Belastingdienst. Vanaf 1 juli 2008 tot 24 september 2013 heeft hij om medische redenen, op grond van artikel 12a van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 en de daarop gebaseerde regelgeving, een vaste hoge kilometervergoeding voor woon-werkverkeer ontvangen. Deze vergoeding is per 24 september 2013 stopgezet vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Met ingang van 1 januari 2014 heeft appellant zijn werkzaamheden hervat.
1.3.
Na begin 2016 te hebben geconstateerd dat de uitbetaling van de vaste hoge kilometervergoeding voor woon-werkverkeer niet was hervat, heeft appellant getracht deze vergoeding alsnog met ingang van 1 januari 2014 aan te vragen via het systeem P-Direkt. Het systeem ging echter niet verder terug dan drie maanden; een aanvraag met een eerdere ingangsdatum bleek niet mogelijk. Appellant heeft de aanvraag niet ingediend en heeft de gang van zaken besproken met zijn toenmalige leidinggevende, met het verzoek dit voor hem op te lossen.
1.4.
Op 6 november 2017 heeft appellant via P-Direkt een aanvraag ingediend voor een hoge kilometervergoeding voor woon-werkverkeer met als ingangsdatum 1 september 2017. Bij de aanvraag heeft appellant een bericht aan zijn toenmalig leidinggevende gevoegd, dat als volgt luidt:
“(…) ik vraag het maar zelf aan vanaf 1-9-2017. Ik hoop dat jij de oude periode doet.”
De uitbetaling van de vaste hoge kilometervergoeding is daarop hervat met als ingangsdatum 1 september 2017.
1.5.
In november 2017 heeft de toenmalig leidinggevende in P-Direkt opdracht gegeven tot uitbetaling aan appellant van de hoge kilometervergoeding vanaf 1 januari 2014 tot 1 september 2017. De opvolgende leidinggevende heeft deze opdracht in P-Direkt goedgekeurd en appellant daarvan op 3 januari 2018 via e-mail op de hoogte gesteld. Op 8 januari 2018 heeft een personeelsadviseur de opdracht aan P-Direkt tegengehouden omdat niet duidelijk was of de opdracht conform de regelgeving was.
1.6.
Bij besluit van 6 juni 2019, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 19 december 2019 (bestreden besluit), heeft de staatssecretaris – voor zover hier van belang – geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor de hoge kilometervergoeding voor woonwerkverkeer over de periode januari 2014 tot en met augustus 2017 op de grond dat de geldende vervaltermijn van drie maanden daaraan in de weg staat. Van een schending van het vertrouwensbeginsel is volgens de staatssecretaris geen sprake.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, met een bepaling over het griffierecht. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat in het geval van appellant geen sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij er, gelet op de uitlatingen van de twee betrokken leidinggevenden, op mocht vertrouwen dat de vaste hoge kilometervergoeding over de volledige periode januari 2014 tot en met augustus 2017 zou worden toegekend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 15, tweede lid, van de Verplaatsingskostenregeling 1989, zoals luidende ten tijde van belang, bestaat geen aanspraak op vergoeding of tegemoetkoming in reis- en/of pensionkosten indien de declaratie van de in een kalendermaand gemaakte kosten niet binnen drie maanden na die kalendermaand bij het bevoegd gezag is ingediend.
4.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559, is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Er is geen sprake van een gerechtvaardigde verwachting als de betrokkene gelet op zijn specifieke kennis of deskundigheid had moeten beseffen dat de uitlating of gedraging in strijd was met de toepasselijke rechtsregels.
4.3.
Appellant heeft de gang van zaken, beschreven onder 1.3, ter zitting van de Raad bevestigd. Hij was er dus in ieder geval al sinds begin 2016 van op de hoogte, of had daarvan althans op de hoogte kunnen zijn, dat een verdere terugwerkende kracht dan de wettelijke terugwerkende kracht van drie maanden niet mogelijk was. Mede in aanmerking genomen de functie die appellant bekleedt, had hij dan ook moeten beseffen dat de mededelingen van de betrokken leidinggevenden dat de kilometervergoeding alsnog over de periode vanaf 1 januari 2014 zou worden toegekend, in strijd waren met de toepasselijke regelgeving. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarmee niet. De rechtbank is terecht tot eenzelfde oordeel gekomen.
4.4.
Appellant heeft ervoor gekozen om niet eerder dan in november 2017 daadwerkelijk een aanvraag om hervatting van de hoge kilometervergoeding in te dienen volgens de daartoe ingerichte kanalen. Hij heeft daarbij verzocht om de vergoeding te hervatten vanaf 1 september 2017. Dat verzoek is ingewilligd. Gelet op het overwogene onder 4.3 valt niet in te zien dat de staatssecretaris gehouden was om de vergoeding met ingang van een eerdere datum dan de door appellant gevraagde ingangsdatum te laten ingaan.
4.5.
De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.N. de Groot