ECLI:NL:CRVB:2022:1358
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van bezwaarkostenvergoeding met terugvordering op basis van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de verrekening van een bezwaarkostenvergoeding met openstaande vorderingen van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op de appellant. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de verrekening van een proceskostenvergoeding van € 525,- die hem was toegekend in een bezwaarprocedure. Het college had deze vergoeding verrekend met openstaande vorderingen op basis van artikel 60a, vierde lid, van de Participatiewet (PW). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De appellant voerde aan dat de verrekening onrechtmatig was en dat de toekenning van bijzondere bijstand een vergelijkbare vordering is als een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. Hij stelde dat het college de toegekende bijzondere bijstand nooit verrekent met openstaande schulden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de argumenten van de appellant niet opgingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat de verrekening van de bezwaarkostenvergoeding met een openstaande vordering op grond van de PW mogelijk is. De Raad baseerde zich op vaste rechtspraak en concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheden van verrekening binnen het bestuursrecht, specifiek in het kader van de Participatiewet, en bevestigt de geldigheid van eerdere rechtspraak met betrekking tot dit onderwerp.