Uitspraak
20.4116 WSF
OVERWEGINGEN
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaarde. De minister had op basis van een onderzoek naar de woonsituatie van appellante, uitgevoerd door controleurs, besloten haar studiefinanciering te herzien. Appellante ontving sinds 1 september 2017 studiefinanciering, maar de minister concludeerde dat zij niet op het geregistreerde adres woonde, wat leidde tot terugvordering van te veel betaalde studiefinanciering.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld. Appellante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bevindingen van het huisbezoek de conclusie konden dragen dat zij niet op het brp-adres woonde. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de beroepsgronden op juiste wijze had gewogen en dat het rapport van de controleurs voldoende feitelijke grondslag bood voor de herziening van de studiefinanciering. De Raad benadrukte dat er geen persoonlijke spullen van appellante op het brp-adres waren aangetroffen, wat een belangrijke indicatie was voor het oordeel dat appellante daar niet woonde.
De Raad concludeerde dat appellante onvoldoende tegenbewijs had geleverd tegen de bevindingen van de minister. De getuigenverklaringen en reisgegevens die appellante had overgelegd, werden als onvoldoende bewijs beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 15 juni 2022.