Uitspraak
18.5272 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
€ 172,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 7 augustus 2015 ziek meldde met rugklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv concludeerde dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde de uitkering. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De deskundige, dr. I.A.K. Snels, heeft in haar rapport geconcludeerd dat appellant lijdt aan chronische lage rugpijn zonder radiculaire prikkeling, maar dat er geen volledige verklaring voor zijn klachten is. De Raad oordeelde dat appellant in staat is om rug sparende arbeid te verrichten, waarbij geen werkzaamheden boven schouderhoogte vereist zijn. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, ondanks zijn klachten.
Daarnaast heeft de Raad het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in behandeling genomen. De Raad concludeerde dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden en heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en legde het Uwv en de Staat kosten op voor de procesvoering.