ECLI:NL:CRVB:2022:1304
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om het recht op ziekengeld te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 25 februari 2015 ziek meldde, ontving aanvankelijk ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv concludeerde echter dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn uitkering per 25 maart 2016. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld.
In hoger beroep voerde appellant aan dat niet alle aspecten van zijn gezondheid in de beoordeling waren meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak benoemde deskundigen, waaronder een KNO-arts en een psychiater, om de situatie van appellant te beoordelen. Beide deskundigen concludeerden dat de medische informatie zorgvuldig was onderzocht en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De Raad volgde het oordeel van de deskundigen en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
Daarnaast heeft appellant schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ruim twee jaar was overschreden en kende appellant een schadevergoeding van € 2.500 toe. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak, veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant en bepaalde dat de Staat der Nederlanden ook in de proceskosten moest vergoeden.