ECLI:NL:CRVB:2022:1302
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in zorgaanvraag onder de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938 en bekend met verschillende lichamelijke aandoeningen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had eerder het beroep tegen een besluit van het CIZ ongegrond verklaard, waarbij de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) was afgewezen. Het CIZ had deze afwijzing gebaseerd op het advies van een medisch adviseur, die concludeerde dat appellante geen Wlz-zorg nodig had. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden en dat het medisch advies zorgvuldig tot stand was gekomen.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank. Echter, het CIZ had op 28 maart 2022, na een nieuwe aanvraag van appellante, haar geïndiceerd voor Wlz-zorg. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het besluit van 28 maart 2022 geen intrekking of wijziging van het eerdere besluit was, waardoor het hoger beroep niet van rechtswege betrekking had op dit nieuwe besluit.
De Raad concludeerde dat appellante met het besluit van 28 maart 2022 het resultaat had bereikt dat zij met het hoger beroep wilde bereiken. Hierdoor was een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep niet meer van belang, en ontbrak het procesbelang. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.