ECLI:NL:CRVB:2022:1301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
20/3241 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in Wmo-zaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort ongegrond had verklaard. Het college had eerder een aanvraag van appellante voor ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen, gebaseerd op een medisch advies waaruit bleek dat er geen medische noodzaak was voor de gevraagde vervoersvoorzieningen. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd.

Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de medisch adviseur onterecht informatie heeft ingewonnen bij haar huisarts en dat het medisch advies niet zorgvuldig was. Tevens heeft zij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij in staat is om 800 meter aaneen te lopen. In de tussentijd heeft het college echter nieuwe aanvragen van appellante beoordeeld en haar de gevraagde maatwerkvoorzieningen verstrekt, waardoor de Raad van oordeel is dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het hebben van een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Aangezien appellante inmiddels heeft gekregen wat zij met de procedure wilde bereiken, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door A.E. Dutrieux, met G.F. Telci als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.

Uitspraak

20 3241 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 augustus 2020, 20/396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
Datum uitspraak: 1 juni 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2022. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door V. Djordjevic.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich bij het college gemeld voor ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en een daartoe strekkende aanvraag ingediend.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 3 juni 2019, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 6 januari 2020 (bestreden besluit), deze aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan het medisch advies van Treve advies van 28 oktober 2019 ten grondslag gelegd. In het medisch advies is vermeld dat er geen medische noodzaak bestaat voor de gevraagde vervoersvoorzieningen. Het college heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat de gevraagde maatwerkvoorzieningen te verstrekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Zij heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de medisch adviseur geen informatie heeft mogen inwinnen bij huisarts Lankman. Appellante heeft verder betoogd dat het rapport van Treve advies geen blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek, niet inzichtelijk is en niet consistent is gemotiveerd. Dit heeft de rechtbank miskend. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de medisch adviseur tot de conclusie heeft kunnen komen dat appellante in staat is om 800 meter aaneen lopend te overbruggen.
3.2.
Het college heeft naar aanleiding van nieuwe aanvragen bij besluiten van 23 april 2021, 29 november 2021 en 25 maart 2022 aan appellante de gevraagde maatwerkvoorzieningen verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
4.2.
De Raad is van oordeel dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak. Bij de onder 3.2 vermelde besluiten heeft het college namelijk naar aanleiding van nieuwe aanvragen de door appellante gewenste maatwerkvoorzieningen aan haar verstrekt. Daarmee heeft appellante gekregen wat zij met deze procedure wilde bereiken. Ook overigens is niet gebleken van een procesbelang.
4.3.
Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.E. Dutrieux, in tegenwoordigheid van G.F. Telci als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022.
(getekend) A.E. Dutrieux
(getekend) G.F. Telci