In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de korpschef van politie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de hoogte van de smartengeldvergoeding voor een politieambtenaar die lijdt aan posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van een beroepsziekte. De korpschef had eerder een bedrag van € 41.610,- aan smartengeld toegekend, maar dit besluit werd door de rechtbank vernietigd omdat het arbeidsdeskundig rapport onvoldoende inzichtelijk en toetsbaar was. De rechtbank oordeelde dat de korpschef zich niet op de rapporten van de deskundigen mocht baseren, omdat deze niet transparant genoeg waren.
In hoger beroep heeft de korpschef betoogd dat het arbeidsdeskundig onderzoek van 28 april 2019 wel degelijk transparant en verifieerbaar was. De Raad heeft echter geoordeeld dat de korpschef niet voldoende had aangetoond dat de geselecteerde functies en de loonwaarde daarvan adequaat waren vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het rapport van de arbeidsdeskundige niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid.
De Raad heeft ook het incidenteel hoger beroep van de betrokkene beoordeeld, waarin zij stelde dat er geen onafhankelijk onderzoek had plaatsgevonden. Dit betoog werd eveneens verworpen. De Raad concludeerde dat de korpschef in de proceskosten van de betrokkene werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak bevestigt de noodzaak van transparantie en zorgvuldigheid in de besluitvorming omtrent smartengeldvergoedingen voor ambtenaren met beroepsziekten.