ECLI:NL:CRVB:2022:1300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
21/674 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake smartengeldvergoeding voor beroepsziekte bij politieambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de korpschef van politie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de hoogte van de smartengeldvergoeding voor een politieambtenaar die lijdt aan posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van een beroepsziekte. De korpschef had eerder een bedrag van € 41.610,- aan smartengeld toegekend, maar dit besluit werd door de rechtbank vernietigd omdat het arbeidsdeskundig rapport onvoldoende inzichtelijk en toetsbaar was. De rechtbank oordeelde dat de korpschef zich niet op de rapporten van de deskundigen mocht baseren, omdat deze niet transparant genoeg waren.

In hoger beroep heeft de korpschef betoogd dat het arbeidsdeskundig onderzoek van 28 april 2019 wel degelijk transparant en verifieerbaar was. De Raad heeft echter geoordeeld dat de korpschef niet voldoende had aangetoond dat de geselecteerde functies en de loonwaarde daarvan adequaat waren vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het rapport van de arbeidsdeskundige niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid.

De Raad heeft ook het incidenteel hoger beroep van de betrokkene beoordeeld, waarin zij stelde dat er geen onafhankelijk onderzoek had plaatsgevonden. Dit betoog werd eveneens verworpen. De Raad concludeerde dat de korpschef in de proceskosten van de betrokkene werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak bevestigt de noodzaak van transparantie en zorgvuldigheid in de besluitvorming omtrent smartengeldvergoedingen voor ambtenaren met beroepsziekten.

Uitspraak

21.674 AW, 21/2881 AW, 21/3376 AW

Datum uitspraak: 2 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 januari 2021, 19/4384 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens de korpschef heeft mr. I.G.J. van den Broek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. O.W.G. van Petegem een verweerschrift ingediend en ook, incidenteel hoger beroep ingesteld.
Op 20 augustus 2021 heeft de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen, waarop betrokkene een reactie heeft gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de soortgelijke zaken 21/2356 en 21/2947 plaatsgevonden op 21 april 2022. Namens betrokkene en de appellanten in de andere zaken is mr. Van Petegem verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van den Broek, mr. A.M.C. Kalff-Hentenaar en mr. M.H. ten Have en arbeidsdeskundige F.L. de Roo. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken 21/2356 en 21/2947 is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam als medewerkster [functie] bij de politie. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend waarbij is vermeld dat betrokkene op dat moment niet kon werken, maar dat er wel kans is op herstel.
1.2.
Bij besluit van 8 juni 2018 heeft de korpschef de bij betrokkene vastgestelde posttraumatische stressstoornis (PTSS) erkend als beroepsziekte in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
1.3.
Op 10 juli 2018 heeft betrokkene een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp.
1.4.
Bij besluit van 27 maart 2019 heeft de korpschef een bedrag van € 41.610,- aan smartengeld aan betrokkene toegekend. Aan dit besluit ligt een medisch advies ten grondslag van drs. R. Duquesnoy, niet praktiserend verzekeringsarts, van 23 januari 2019. Deze medisch adviseur is tot de conclusie gekomen dat het voor de WIA vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% enigszins kan worden toegeschreven aan de beroepsziekte. Uitgaande van de gehanteerde werkwijze volgens een cohortenindeling correspondeert dit volgens de korpschef met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25%. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.5.
De korpschef heeft vervolgens alsnog een arbeidsdeskundig onderzoek door arbeidsdeskundige F.L. de Roo laten verrichten. In zijn rapport van 28 april 2019 heeft hij geconcludeerd dat het percentage arbeidsongeschiktheid dat het gevolg is van de aan de PTSS gerelateerde beperkingen 20,77% is. Omdat betrokkene uitgaande van dit percentage recht zou hebben op een lager bedrag aan smartengeld dan toegekend bij het besluit van 27 maart 2019, heeft de korpschef het tegen dat besluit gerichte bezwaar bij besluit van 13 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en de hoogte van het toegekende smartengeld gehandhaafd.
1.6.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor de stelling dat de onafhankelijkheid van de in dit kader door korpschef aangewezen deskundigen niet gewaarborgd zou zijn. De korpschef mag zich baseren op de rapporten van door hem ingeschakelde deskundigen, mits de onderzoeken op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het arbeidsdeskundig rapport onvoldoende inzichtelijk en daardoor ook niet toetsbaar is. Uit het rapport blijkt niet wat het belastbaarheidsprofiel van de geselecteerde functies inhoudt, zodat niet is na te gaan of de arbeid qua belasting de voor betrokkene vastgestelde medische beperkingen niet te boven gaat. Niet valt na te gaan hoe de arbeidsdeskundige tot de selectie van functies is gekomen. Ook is niet voldoende inzichtelijk hoe de loonwaarde van de geselecteerde functies is bepaald en in het verlengde daarvan hoe de mediaan tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het advies waar de korpschef zich op heeft gebaseerd in zoverre een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid en heeft de korpschef dit advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef bij het nader besluit bepaald dat de hoogte van het smartengeld, zoals toegekend in het besluit van 27 maart 2019, ongewijzigd blijft. Aan dit besluit heeft de korpschef een nader rapport van de arbeidsdeskundige van 18 augustus 2021 ten grondslag gelegd.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Juridisch kader
4.1.1.
Ingevolge artikel 54a, eerste lid, van het Barp, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van € 166.440,-. Ingevolge het vierde lid van dit artikel stelt Onze Minister nadere regels vast omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid.
4.1.2.
Artikel 3, eerste lid, van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Rvbp) bepaalt dat het bevoegd gezag een onafhankelijke deskundige aanwijst die de als gevolg van de beroepsziekte ontstane mate van invaliditeit van de ambtenaar, uitgedrukt in procenten, vaststelt aan de hand van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association. De vaststelling vindt plaats zodra voorzienbaar is dat de toestand van de ambtenaar niet meer zal verbeteren of verslechteren.
4.1.3.
Artikel 4, eerste lid, van de Rvbp bepaalt dat indien op grond van artikel 3, eerste lid, een percentage is vastgesteld en de beroepsziekte tevens heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid een tweede percentage wordt vastgesteld, tenzij de ambtenaar het bevoegd gezag binnen zes weken schriftelijk verzoekt niet tot vaststelling daarvan over te gaan.
4.1.4.
Artikel 4, tweede lid, van de Rvbp bepaalt, voor zover hier van belang, dat het bevoegd gezag een onafhankelijke deskundige aanwijst die het tweede percentage vaststelt aan de hand van de in het derde lid opgenomen tabel. Daarbij wordt uitgegaan van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals bepaald door het Uwv, genoemd in artikel 30, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Hoger beroep korpschef
4.2.
De korpschef heeft betoogd dat hij zich mocht baseren op het arbeidsdeskundig onderzoek van 28 april 2019, omdat het transparant, verifieerbaar en toetsbaar is. Het bestreden besluit is daarmee voldoende gemotiveerd.
4.2.1.
Het betoog van de korpschef slaagt niet. Uit de Rvbp blijkt niet dat het CBBS-systeem van het Uwv of een vergelijkbaar systeem moet worden gehanteerd bij de vaststelling van het hier aan de orde zijnde tweede percentage. Dat neemt niet weg, dat het rapport van een deskundige wel zorgvuldig, inzichtelijk en concludent moet zijn. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 28 april 2019 beoordeeld welke resterende verdiencapaciteit betrokkene nog heeft met de beperkingen die zij als gevolg van de PTSS-klachten heeft. De arbeidsdeskundige heeft los van enig systeem een viertal ‘gangbare’ functies genomen die betrokkene nog kan uitoefenen met de door de medisch adviseur vastgestelde beperkingen en met het opleidingsniveau. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de gegevens van betrokkene en de functies ingevoerd op loonwijzer.nl en heeft deze loongegevens na een vergelijking met bestaande vacatures in zijn berekening meegenomen. Deze werkwijze is onvoldoende inzichtelijk en verifieerbaar. Een betrokkene moet de gegevens in het rapport kunnen controleren. Niet valt na te gaan hoe de arbeidsdeskundige tot de selectie van de ‘gangbare’ functies is gekomen, nu dit los van enig systeem heeft plaatsgevonden. Ook blijkt niet wat het belastbaarheidsprofiel van de geselecteerde functies inhoudt, zodat niet is na te gaan of de arbeid wat betreft de belasting de voor betrokkene vastgestelde medische beperkingen niet te boven gaat. Daarbij komt dat niet voldoende inzichtelijk is hoe de loonwaarde van de geselecteerde functies is bepaald, omdat de door de arbeidsdeskundige op loonwijzer.nl ingevoerde gegevens niet bekend gemaakt zijn. Het hoger beroep van de korpschef slaagt daarom niet.
Incidenteel hoger beroep betrokkene
4.3.
Betrokkene heeft betoogd dat geen onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden terwijl de Rvbp dat wel voorschrijft. De korpschef heeft niet alleen de deskundige aangewezen, maar ook de inhoud en richting van het deskundigenonderzoek bepaald. Daarnaast heeft betrokkene geen inbreng gehad bij het opstellen van de exacte opdracht aan deze deskundigen en is zij niet gehoord door de deskundigen.
4.3.1.
Dit betoog slaagt niet. Artikel 3 van de Rvbp geeft de korpschef de bevoegdheid een onafhankelijk deskundige aan te wijzen. Er is geen aanknopingspunt voor de opvatting dat de korpschef bij die aanwijzing betrokkene in de gelegenheid moet stellen om (ook) een deskundige voor te stellen. Dat betrokkene geen inbreng heeft gehad op het aanwijzen van de deskundige en de manier waarop het rapport definitief is geworden, maakt niet dat de deskundigen niet onafhankelijk zijn.
4.3.2.
Voor zover betrokkene de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen heeft willen betwisten, oordeelt de Raad dat betrokkene deze beroepsgrond uitdrukkelijk heeft prijsgegeven in de procedure bij de rechtbank. Betrokkene heeft daarmee de omvang van het geding uitdrukkelijk en bewust beperkt. Het staat haar onder deze omstandigheden niet vrij deze uitdrukkelijk prijsgegeven beroepsgrond in het incidenteel hoger beroep weer aan te voeren. Deze beroepsgrond zal daarom onbesproken blijven.
4.4.
Betrokkene heeft verder betoogd dat het advies van de medisch adviseur niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De medisch adviseur is een deskundige op het gebied van de verzekeringsgeneeskunde. Hij is geen arbeidsdeskundige en heeft daarom niet die expertise. Ook heeft de medisch adviseur betrokkene niet zelf onderzocht.
4.4.1.
Ook dit betoog slaagt niet. Nu de korpschef heeft verklaard het cohorten-systeem al enige tijd niet meer te hanteren en hij in bezwaar ook een arbeidsdeskundige beoordeling heeft laten verrichten door een arbeidsdeskundige, die niet leidt tot een hoger percentage, treft deze grond geen doel. De arbeidsdeskundige heeft zich namelijk uitgelaten over de vraag welke resterende verdiencapaciteit betrokkene nog heeft met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Wat de verzekeringsarts daarover heeft gesteld in de primaire fase is niet meer gehandhaafd.
Nader besluit
4.5.
Het nader besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.6.
Betrokkene heeft betoogd dat ook het nader besluit onvoldoende gemotiveerd is. De arbeidsdeskundige heeft weliswaar gesteld dat de functies zijn gevonden aan de hand van online vacatures, maar dat is niet na te gaan. Daarbij komt dat de loongegevens op geen enkele wijze objectief te controleren zijn, aldus betrokkene.
4.6.1.
Dit betoog slaagt niet. De arbeidsdeskundige heeft uiteindelijk met het rapport van 18 augustus 2021 voldoende toegelicht in welke categorieën functies hij heeft gekeken, en is met een voldoende aantal, niet limitatief genoemde functies gekomen, die met de bij betrokkene vastgestelde beperkingen passend zijn. Ook is hij ingegaan op de belasting in de functies. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 18 augustus 2021 de invoergegevens bij loonwijzer en de uitkomsten benoemd. Hij heeft verder toegelicht hoe hij tot de mediaan is gekomen. Nu deze gegevens aldus expliciet bekend zijn gemaakt en verifieerbaar zijn, terwijl de arbeidsdeskundige het rapport en de beoordeling nader schriftelijk heeft toegelicht, ook op het punt hoe hij tot de selectie van de functies is gekomen, is de Raad van oordeel dat het rapport van 18 augustus 2021 zorgvuldig en voldoende inzichtelijk en gemotiveerd is.
4.7.
Betrokkene heeft in hoger beroep een rapport overgelegd van de door haar ingeschakelde arbeidsdeskundige Van Heusden van 7 april 2022, die gebruik heeft gemaakt van een ander systeem (Functielab) en wat heeft geleid tot een andere uitkomst. Dit rapport kan betrokkene evenwel niet baten. Het gaat hier namelijk om de vraag of de korpschef de rapporten van de arbeidsdeskundige De Roo aan het nader besluit ten grondslag mocht leggen en niet om de vraag of hij een ander systeem had moeten hanteren.
Conclusie
4.8.
Uit 4.2.1 volgt dat het hoger beroep van de korpschef tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt. Uit 4.3.1, 4.3.2 en 4.4.1 volgt dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene ook niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd. Het beroep tegen het nader besluit slaagt niet. Dit beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- in hoger beroep (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de zitting, € 759,- per punt) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 20 augustus 2021 ongegrond;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.518,-;
  • bepaalt dat van de korpschef een griffierecht van € 541,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M.E. van Donk