In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van appellant, die in 1945 in Nederland is geboren en later in Zwitserland heeft gewoond en gestudeerd. Appellant had in 2010 een aanvraag voor een ouderdomspensioen ingediend bij een Zwitsers orgaan, maar had daarbij geen melding gemaakt van zijn tijdvakken van wonen in Nederland. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag pas in 2019 ontvangen, nadat appellant deze tijdvakken had doorgegeven. De Svb stelde de ingangsdatum van het pensioen vast op 1 december 2018, omdat de aanvraag niet eerder kon ingaan dan een jaar voor de datum waarop deze door de Svb was ontvangen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb de aanvraagdatum ten onrechte niet op 15 januari 2010 heeft vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn ingezetenschap in Nederland heeft behouden tot het moment van zijn huwelijk in 1971, en dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen dat is gebaseerd op meer verzekerde jaren dan de Svb had aangenomen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de korting op het ouderdomspensioen vastgesteld op 76%. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant.