ECLI:NL:CRVB:2022:127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct hadden beoordeeld, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 mei 2019. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, ondanks tegenstrijdigheden in het rapport van psychiater D. Cohen over het cannabisgebruik van appellant. De rechtbank benadrukte dat de diagnose niet bepalend is voor de arbeidsongeschiktheid.
Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gegevens ingediend die de medische beoordeling van het Uwv in twijfel trokken. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 september 2017 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank volgde het Uwv in zijn oordeel dat de functie van tomatenplukker als maatstaf voor de arbeidsongeschiktheid niet correct was, en dat de functie van partner support coördinator als maatman moest worden beschouwd. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering en dat de terugvorderingen van de verstrekte voorschotten aan de WIA-uitkering en vakantietoeslag gehandhaafd blijven. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met E.X.R. Yi als griffier.