ECLI:NL:CRVB:2022:127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
21/157 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct hadden beoordeeld, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 mei 2019. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, ondanks tegenstrijdigheden in het rapport van psychiater D. Cohen over het cannabisgebruik van appellant. De rechtbank benadrukte dat de diagnose niet bepalend is voor de arbeidsongeschiktheid.

Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gegevens ingediend die de medische beoordeling van het Uwv in twijfel trokken. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 september 2017 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank volgde het Uwv in zijn oordeel dat de functie van tomatenplukker als maatstaf voor de arbeidsongeschiktheid niet correct was, en dat de functie van partner support coördinator als maatman moest worden beschouwd. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering en dat de terugvorderingen van de verstrekte voorschotten aan de WIA-uitkering en vakantietoeslag gehandhaafd blijven. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met E.X.R. Yi als griffier.

Uitspraak

21.157 WIA, 21/702 WIA, 21/942 WIA

Datum uitspraak: 6 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 december 2020, 19/4241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft op 25 maart 2021 hierop gereageerd.
Het Uwv heeft op 20 januari 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2).
Appellant heeft een reactie gegeven op bestreden besluit 2.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 25 november 2021. Voor appellant is verschenen mr. De Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is van 1 juli 2015 tot en met 13 september 2015 werkzaam geweest als tomatenplukker voor 35,36 uur per week. Aansluitend heeft appellant van 14 september 2015 tot en met 25 september 2015 gewerkt als partner support coördinator voor 38 uur per week bij [bedrijf]. Op 25 september 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft een expertise laten verrichten door psychiater D. Cohen. Op 15 februari 2018 heeft Cohen een rapport uitgebracht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts op 15 maart 2018 opnieuw gerapporteerd en vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 maart 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant, voordat hij ziek werd, werkte als partner support coördinator. Omdat appellant dit werk zeer kort heeft gedaan en niet goed functioneerde wordt voor deze beoordeling uitgegaan van het werk dat appellant daarvoor langduriger verrichtte. Dit was het werk van tomatenplukker. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van de functionele mogelijkheden vastgesteld dat appellant in staat moet worden geacht om de maatgevende functie weer uit te oefenen. Omdat appellant weer geschikt te achten is voor de maatgevende arbeid zal hij de wachttijd voor de WIA niet volmaken. Bij besluit van 24 april 2018 (primair besluit 1) heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 22 september 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum geschikt is voor zijn eigen werk.
1.2.
Bij besluit van 14 mei 2018 (primair besluit 2) heeft het Uwv het voorschot op de WIAuitkering over de periode van 22 september 2017 tot en met 30 april 2018 teruggevorderd tot een bedrag van € 5.123,45.
1.3.
Bij besluit van 18 juli 2018 (primair besluit 3) heeft het Uwv de over de periode van
22 september 2017 tot en met 30 april 2018 op voorschotbasis verstrekte vakantietoeslag teruggevorderd tot een bedrag van € 410,04.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen de primaire besluiten bij besluit van
17 juni 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 6 mei 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 3 juni 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de medische bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen onzorgvuldig of niet juist te achten. Deze artsen hebben voldoende aandacht besteed aan de psychische klachten van appellant en deze klachten op juiste wijze verwerkt in de FML. Ondanks enige onduidelijkheid met betrekking tot het cannabisgebruik en de stelling van psychiater Cohen dat daardoor de diagnose schizofrenie niet kan worden gesteld, is de rechtbank ervan overtuigd dat de verzekeringsartsen voldoende beperkingen hebben gesteld ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en dat niet medisch objectief is gebleken dat appellant daarmee tekort is gedaan.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank gewezen op de uitspraak van de Raad van 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2785, waarin is overwogen dat de overwegingen van de wetgever met betrekking tot het vervallen van artikel 44 van de Ziektewet (ZW) de Raad aanleiding geven om niet langer vast te houden aan zijn rechtspraak dat ongeschiktheid bij indiensttreding met zich brengt dat het laatstelijk voor uitval verrichte – ongeschikte – werk niet als maatstaf arbeid in de zin van de ZW kan gelden. Het gewijzigde inzicht van de wetgever waarnaar de Raad verwijst, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet alleen betrekking op de ZW maar ook op de WIA. De rechtbank heeft vervolgens – kort gezegd – geoordeeld dat het Uwv ten onrechte de functie tomatenplukker als maatman heeft gehanteerd in plaats van de functie partner support coördinator. Het Uwv zal met betrekking tot de weigering van een WIAuitkering een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. Hierbij zal opnieuw beoordeeld moeten worden of appellant recht had op de toegekende voorschotten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen twijfel bestaat over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Appellant is van mening dat het rapport van psychiater Cohen en zijn nadere motivering ondeugdelijk zijn en geen basis of onderdeel kunnen zijn van de medische beoordeling van de belastbaarheid zoals door het Uwv is verricht. De diagnose schizofrenie is niet gesteld, maar duidelijk is dat er sprake is van een ernstige psychiatrische ziekte. Er zijn volgens appellant te weinig beperkingen gesteld ten aanzien van de psychische belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en op 20 januari 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen waarbij wederom is geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft bepaald dat de terugvorderingen van de verstrekte voorschotten aan WIA-uitkering en vakantietoeslag blijven staan. Gewezen is op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 januari 2021 waarin is vastgesteld dat appellant ook uitgaande van de maatman partner support coördinator minder dan 35% arbeidsongeschikt is omdat het inkomen ongeveer even hoog was als dat van de voorbeeldfuncties.
3.3.
In reactie op bestreden besluit 2 heeft appellant aangevoerd dat zijn inkomen als partner support coördinator veel hoger was dan het inkomen waar het Uwv vanuit is gegaan en dat hij daarom wel degelijk meer dan 35% arbeidsongeschikt was.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Bestreden besluit 2 wordt op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht bij de beoordeling door de Raad betrokken.
4.2.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 22 september 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de functionele mogelijkheden van appellant zoals beschreven in de FML van 29 mei 2019. Bij hun beoordeling hebben de artsen van het Uwv de psychische klachten van appellant betrokken en kennisgenomen van de beschikbare informatie van de behandelaars van appellant. De verzekeringsarts heeft op zijn spreekuur uitgebreid aandacht besteed aan de psychische klachten van appellant en heeft een expertise laten verrichten door psychiater Cohen.
4.3.2.
De rechtbank heeft gewezen op de tegenstrijdigheid in het rapport van Cohen met betrekking tot het cannabisgebruik van appellant in Noord-Ierland. De rechtbank acht het terecht van belang dat de diagnose niet bepalend is voor de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid. Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen beperkingen op psychisch gebied hebben aangenomen en dat niet medisch objectief is gebleken dat appellant daarmee tekort is gedaan, wordt onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen gegevens ingediend die aanleiding geven voor twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv.
4.4.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep laten beoordelen of appellant geschikt is voor de functie partner support coördinator. Deze vraag is in een rapport van 19 januari 2021 ontkennend beantwoord. Vervolgens is uitgaande van de aanname dat deze functie de maatgevende arbeid zou zijn, het maatmanloon vastgesteld op € 10,90 per uur. Omdat de theoretische verdiencapaciteit € 12,75 bedraagt, is geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Dit standpunt is neergelegd in bestreden besluit 2. Nu appellant zijn standpunt dat het inkomen in de functie partner support coördinator hoger was niet heeft onderbouwd, wordt het standpunt van het Uwv dat appellant ook uitgaande van de functie partner support coördinator minder dan 35% arbeidsongeschikt is, onderschreven. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 eveneens juist is.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht vastgesteld dat appellant met ingang van 22 september 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering en dat de terugvorderingen van de verstrekte voorschotten aan WIA-uitkering en vakantietoeslag blijven staan.
4.6.
Het Uwv heeft in het voorwaardelijk hoger beroep gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de in 2.2 genoemde jurisprudentie van de Raad inzake de maatstaf arbeid ook gevolgen heeft voor de vaststelling van de maatman in het kader van de Wet WIA. Nu het Uwv de behandeling van dat hoger beroep afhankelijk heeft gesteld van het slagen van de medische beroepsgronden van appellant vervalt dat beroep.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Tevens volgt daaruit dat het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 januari 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2022.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.X.R. Yi