In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van het smartengeld dat aan appellant is toegekend op basis van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Appellant, werkzaam bij de politie, had een aanvraag ingediend voor smartengeld vanwege een erkende beroepsziekte, posttraumatische stressstoornis (PTSS). De korpschef had aanvankelijk een bedrag van € 30.806,25 toegekend, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 41.075,-. Appellant was het niet eens met de wijze waarop de korpschef de hoogte van het smartengeld had vastgesteld en stelde dat de rapporten van de arbeidsdeskundige onvoldoende gemotiveerd waren.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de arbeidsdeskundige in een rapport van 22 maart 2022 voldoende inzicht heeft gegeven in de categorieën functies die appellant nog kan vervullen, rekening houdend met zijn beperkingen. De Raad oordeelde dat de rapporten van de arbeidsdeskundige zorgvuldig en voldoende gemotiveerd waren, ondanks de bezwaren van appellant over de onafhankelijkheid van de deskundigen en de methodiek die was gebruikt. De Raad concludeerde dat de korpschef het bestreden besluit niet deugdelijk had gemotiveerd, maar dat appellant hierdoor niet benadeeld was. De uitspraak van de rechtbank Limburg werd bevestigd, en de korpschef werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.518,- werden begroot, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 270,-.