ECLI:NL:CRVB:2022:1247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
19/3249 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening, intrekking en terugvordering van bijstand in verband met inkomsten uit eigen onderneming

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en had daarnaast inkomsten uit zijn eigen onderneming als fotojournalist. De zaak betreft de herziening van bijstand over februari 2018, de intrekking van bijstand over april 2018 en de terugvordering van € 703,11 aan bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg handhaafde deze besluiten na bezwaar, met de stelling dat de inkomsten uit de onderneming in mindering moesten worden gebracht op de bijstand.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de inkomsten uit de onderneming als inkomsten uit arbeid moeten worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de directe en indirecte kosten die een zelfstandig ondernemer mag aftrekken voor de fiscale winstberekening niet van toepassing zijn voor deeltijdondernemers die bijstand ontvangen. Het college had een buitenwettelijk begunstigend beleid gevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat dit beleid consistent was toegepast.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten over de verwervingskosten en de inconsistentie van het beleid. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de appellant geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

19.3249 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2019, 19/793 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 23 mei 2022
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: Y. Al-Qaq
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 mei 2022. Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Hij had daarnaast inkomsten uit arbeid en verrichte, met toestemming van het college, in het kader van zijn eigen onderneming activiteiten als fotojournalist, waarvan hij maandelijks een overzicht van inkomsten en kosten bij het college inleverde.
Het gaat in deze zaak om de herziening van bijstand over de maand februari 2018, de intrekking van bijstand over de maand april 2018 en de terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand van appellant tot een bedrag van € 703,11. Het college heeft deze herziening, intrekking en terugvordering na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 december 2018 (bestreden besluit). Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de inkomsten uit arbeid en de inkomsten die appellant daarnaast in het kader van zijn eigen onderneming heeft ontvangen op de bijstand in mindering moeten worden gebracht.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De inkomsten die appellant heeft verworven met de activiteiten voor zijn onderneming zijn aan te merken als inkomsten uit of in verband met arbeid. Het bedrag van de inkomsten is gelijk aan het bedrag van de omzet. De directe en indirecte bedrijfskosten die een zelfstandig ondernemer op de omzet in mindering mag brengen om de winst in fiscale zin te berekenen, blijven in beginsel buiten beschouwing waar het gaat om een deeltijdondernemer zoals appellant, die aanspraak maakt op bijstand op grond van de PW en op wie de fiscale regelgeving voor zelfstandig ondernemers niet van toepassing is. Het college voerde ten tijde hier van belang, in afwijking van het voornoemde voor bijstandsgerechtigden die in geringe omvang werkzaamheden als deeltijdondernemer uitoefenen, beleid. Dit beleid dient te worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat slechts wordt getoetst of het op consistente wijze is toegepast. Vergelijk de uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:CRVB:2012:BV3889. Appellant kan zich niet verenigen met het door de gemeente gevoerde beleid. De inhoud van het beleid dient echter als een gegeven te worden aanvaard. De inhoud ervan ligt niet ter toetsing voor, enkel de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast. Het college heeft een berekening gemaakt van het teruggevorderde bedrag. De enkele stelling van appellant dat het beleid niet op consistente wijze is toegepast, is zonder nadere motivering of onderbouwing onvoldoende om de berekening van het teruggevorderde bedrag aan teveel ontvangen bijstandsuitkering onjuist te achten.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij de vaststelling van de hoogte van de aan hem verleende bijstand ingevolge de PW ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn verwervingskosten. Volgens appellant voldoet het door het college terzake gevoerde beleid niet meer.
Deze gronden zijn een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de, hiervoor weergegeven, overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij verwijst daarbij nog naar zijn uitspraak van 2 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3001 in een voorgaande procedure van appellant.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Al-Qaq (getekend) G.M.G. Hink