Uitspraak
21.522 WW-PV
BESLISSING
WW-uitkering van appellant toen hij het verzoek deed om terug te komen van het besluit van 11 december 2013 al was beëindigd, zodat ook geen sprake kon zijn van een wijziging per toekomende datum.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die een ABP-keuzepensioen ontvangt, had verzocht om terug te komen van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) uit 2013, waarbij zijn pensioen werd gekort op zijn WW-uitkering. De rechtbank had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een wijziging van het besluit rechtvaardigden. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de rechtbank het toetsingskader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) correct had toegepast. De Raad stelde vast dat de rechtspraak die in de tussenliggende periode was ontstaan over het in mindering brengen van het ABP-keuzepensioen op de WW-uitkering niet als nieuw feit kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat appellant geen rechtsmiddel had aangewend tegen het oorspronkelijke besluit van 2013, wat voor zijn rekening en risico kwam. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.