ECLI:NL:CRVB:2022:1183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
19/3667 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De verzoeker had eerder een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen aangevochten, waarbij hij ontheven werd van bepaalde verplichtingen onder de Participatiewet. Na een ongegrondverklaring van zijn beroep door de rechtbank Limburg, heeft verzoeker hoger beroep ingesteld en tevens verzocht om schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure.

De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep heeft meer dan vier jaar geduurd, wat in strijd is met de richtlijnen voor een redelijke termijn. De Raad heeft geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,-, omdat de overschrijding van de termijn meer dan zes maanden maar minder dan twaalf maanden bedraagt.

Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 379,50. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen dat de overschrijding volledig aan de rechterlijke fase is toe te rekenen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben behandeld.

Uitspraak

19.3667 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
Datum uitspraak: 17 mei 2022
Zitting hebben: A.J. Schaap als voorzitter en E.C.E. Marechal en J.E. Jansen als leden
Griffier: R. van der Maarel
Verzoeker en zijn advocaat mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken hebben door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. van den Heuvel.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 379,50.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 14 augustus 2017, zoals na bezwaar gewijzigd bij besluit van 20 december 2017, heeft het college verzoeker ontheven van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Participatiewet voor de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018. Tegen het besluit van 20 december 2017 heeft verzoeker beroep ingesteld, welk beroep bij uitspraak van 7 augustus 2019 door de rechtbank Limburg ongegrond is verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker verzocht om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
2. Ter zitting van de Raad hebben verzoeker en het college overeenstemming bereikt over wat hen verdeeld houdt en daartoe een schikking getroffen. Daarop heeft verzoeker het hoger beroep ingetrokken met handhaving van het ingediende verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
3. Het geschil betreft alleen nog het verzoek om immateriële schadevergoeding. Verzoeker heeft aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat meer dan vier jaar zijn verstreken, gerekend vanaf de ontvangst van zijn bezwaarschrift op 21 augustus 2017.
4. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar duren, de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling bij de Raad ten hoogste twee jaar. Doorgaans zal er geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, als de fase van bezwaar, beroep en hoger beroep gezamenlijk niet langer dan vier jaar heeft geduurd. Er is geen aanleiding om in dit geval van deze termijn af te wijken. In beginsel, en ook in dit geval, is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
5. Het bezwaarschrift is op 21 augustus 2017 door het college ontvangen. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak is meer dan vier jaar verstreken, zodat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de redelijke termijn is overschreden met meer dan zes maanden, maar minder dan twaalf maanden, komt verzoeker in aanmerking voor een schadevergoeding van € 1.000,-. De overschrijding is volledig aan de rechterlijke fase toe te rekenen. Dit leidt tot een veroordeling ten laste van de Staat.
6. Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten worden begroot op € 379,50 voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding, met wegingsfactor 0,5).
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R. van der Maarel (getekend) A.J. Schaap