In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen aan appellante, die zich ziek had gemeld met diverse klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellante correct heeft beoordeeld en dat de FML van 12 juli 2021 als juist wordt aangemerkt. De Raad volgt het oordeel van de onafhankelijke deskundige, die concludeert dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om met ingang van 3 februari 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarnaast wordt vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- aan appellante. De proceskosten worden ook vergoed, zowel door het Uwv als door de Staat der Nederlanden, die in totaal € 3.839,80 aan appellante moet betalen.