In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich had ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een bezwaarprocedure en een gewijzigde beslissing op bezwaar, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 40,48%, heeft appellant hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, vernietigd. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 40,48% en dat de medische en arbeidskundige grondslagen voldoende waren onderbouwd. De Raad heeft ook de argumenten van appellant over zijn psychische klachten, rugklachten en beperkte leesvaardigheid in de Nederlandse taal verworpen. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 3.415,50 bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 174,- vergoedt.