In deze zaak heeft appellante, geboren in 1944, een aanvraag ingediend voor toekenning van uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Verweerder, de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft de aanvragen afgewezen, stellende dat de gezondheidsklachten van appellante geen verband houden met haar oorlogservaringen, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Deze besluiten zijn na bezwaar gehandhaafd.
Appellante heeft in beroep medische publicaties overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt dat er een verband bestaat tussen haar psychische klachten en de oorlogservaringen. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs van verweerder beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder. De overgelegde publicaties zijn algemeen van aard en zien niet op de persoonlijke situatie van appellante, waardoor ze niet kunnen leiden tot de conclusie dat de medische onderzoeken onjuist zijn.
De Raad merkt op dat er bij appellante ook andere psychische aandoeningen zijn vastgesteld, maar concludeert dat deze niet in verband kunnen worden gebracht met de oorlogservaringen. De bestreden besluiten kunnen in rechte standhouden en de beroepen worden ongegrond verklaard. Verweerder wordt wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.518,-.