04/2183 WUBO, 04/2184 WUV
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raadskamers WUBO en WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweersters.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Onder dagtekening 31 maart 2004, kenmerk, respectievelijk, JZ/B70/2004 en JZ/B70/2004/0221, hebben verweersters ten aanzien van eiseres besluiten genomen ter uitvoering van, respectievelijk, de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de WUBO) en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de WUV).
Namens eiseres heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, tegen beide besluiten bij de Raad beroep ingesteld. Bij aanvullende beroepschriften met bijlagen is aangegeven waarom eiseres zich niet met de bestreden besluiten kan verenigen.
Verweersters hebben verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 12 mei 2005. Aldaar is voor eiseres verschenen, mr. J.C.M. van Berkel, voornoemd, en hebben verweersters zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Namens eiseres, die geboren is [in] 1944 te Gouda uit een Sinti moeder en een vader die woonwagenbewoner was, zijn in maart 2002 bij verweersters aanvragen ingediend om toekenning van uitkeringen en voorzieningen als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de WUBO dan wel als vervolgde in de zin van de WUV. Deze verzoeken zijn gebaseerd op gezondheidsklachten die eiseres wijt aan haar oorlogservaringen, met name haar gevangenhouding in Westerbork.
Verweersters hebben aanvaard dat eiseres, vanwege haar gevangenhouding in Westerbork, is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de WUBO alsmede vervolging heeft ondergaan in de zin van de WUV. De aanvragen zijn niettemin afgewezen bij besluit van 11 februari 2003 en bij verbeterd besluit van 22 mei 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij de thans bestreden besluiten, op de grond dat de gezondheidsklachten van eiseres niet zijn terug te voeren op haar oorlogservaringen maar door andere oorzaken zijn ontstaan of verergerd, zodat niet is voldaan aan de ter zake geldende wettelijke vereisten.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen namens eiseres in de beroepen is aangevoerd, in rechte stand kunnen houden. Dienaangaande overweegt hij als volgt.
De standpunten van verweersters zijn in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs, welke adviezen berusten op een onderzoek van eiseres op 28 november 2002 door de arts G.J. Laatsch, waarbij informatie van de internist, huisarts, oogarts en KNO-arts van eiseres is betrokken, en op de door eiseres in de bezwaarprocedure ingebrachte medische expertise van de psychiater
prof. dr. B.J.N. Schreuder van 1 december 2003. In deze expertise heeft deze psychiater vermeld dat bij eiseres sprake is van een matig ernstige depressie, een paniekstoornis met agorafobie en nachtmerries, alsmede een persoonlijkheid met afhankelijke trekken. De psychiater Schreuder heeft geconcludeerd dat de bij eiseres vastgestelde psychopatho-logie niet het gevolg is van haar oorlogservaringen, en ook niet is veroorzaakt door primaire of secundaire traumatisering. Als oorzaak van de psychopathologie heeft professor Schreuder aangegeven dat deze terug te voeren is op de persoonlijkheid van eiseres, separatie- en scheidingsproblematiek in combinatie met een familiaire predispositie.
De Raad acht de bestreden besluiten op grond van de hierboven bedoelde adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd. In de ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de door verweersters, in het spoor van de hierboven bedoelde geneeskundig adviseurs, op basis van die gegevens ingenomen standpunten over de causaliteit van de psychische klachten van eiseres.
In het vorenstaande oordeel ligt tevens besloten dat de Raad de gemachtigde van eiseres niet kan volgen in zijn stelling dat de overwegingen die verweersters aan de bestreden besluiten ten grondslag hebben gelegd, strijdig zouden zijn met de uitkomst van de psychiatrische expertise van professor Schreuder. De Raad vermag niet in te zien dat de conclusie van verweersters, inhoudende dat de psychische klachten van eiseres worden veroorzaakt door haar algehele psychische constitutie welke het gevolg is van blijvend verdriet over haar in 1993 overleden echtgenoot, van gevoelens van eenzaamheid en van de daardoor ontstane verstoring van haar veilige wereld binnen een kleine hechte gemeenschap, een wezenlijk andere is dan de hierboven weergegeven conclusie van professor Schreuder.
Wat betreft de grief van de gemachtigde van eiseres dat verweersters ten onrechte geen toepassing hebben gegeven aan de artikelen 2, tweede lid, van de WUBO en 7, tweede lid, van de WUV, inzake de zogenoemde omgekeerde bewijslast, overweegt de Raad als volgt.
Ingevolge deze artikelen wordt - voor zover hier van belang - het letsel respectievelijk de ziekte geacht zijn oorzaak te hebben in het oorlogsgeweld, respectievelijk de vervolging, wanneer niet duidelijk is dat het letsel of de ziekte door andere oorzaken is ontstaan dan door het oorlogsgeweld of de vervolging. Blijkens de hierboven genoemde adviezen van de geneeskundig adviseurs van verweersters en de medische expertise van professor Schreuder dient de oorzaak van de psychische klachten van eiseres gezocht te worden in haar algehele psychische constitutie, het blijvend verdriet om het verlies van haar echtgenoot en haar gevoelens van eenzaamheid. Naar het oordeel van de Raad is daarmee voor de psychische klachten van eiseres dan een duidelijk aanwijsbare oorzaak aangegeven en kan toepassing van de artikelen 2, tweede lid, van de WUBO en 7, tweede lid, van de WUV niet er toe leiden dat desondanks een verband met het oorlogsgeweld, respectievelijk de vervolging wordt aangenomen.
Op grond van het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat de bestreden besluiten in rechte kunnen standhouden en dat de ingestelde beroepen ongegrond verklaard moeten worden.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. Mitsdien wordt beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens als voorzitter, en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2005.