Op 12 mei 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van verzoekster tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Verzoekster, geboren in 1992 en bekend met een licht verstandelijke beperking, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening opvang voor haar en haar zoon, nadat haar eerdere maatwerkvoorziening beschermd wonen niet was verlengd. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat verzoekster niet had meegewerkt aan de eerder verstrekte begeleiding. De voorzieningenrechter van de rechtbank had het beroep van verzoekster ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het college de aanvraag voor de maatwerkvoorziening opvang niet had kunnen afwijzen. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoekster door haar problemen in de samenleving niet in staat was om zelf in onderdak te voorzien. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van verzoekster gegrond. Tevens gaf de Raad het college de opdracht om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, waarbij het college rekening moest houden met de specifieke omstandigheden van verzoekster.
Daarnaast werd er een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het college verplicht werd om verzoekster een maatwerkvoorziening opvang te verstrekken die geschikt en veilig is voor zowel haar als haar zoon, tot zes weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op het bezwaar. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb werd afgewezen, en het college werd veroordeeld in de proceskosten van verzoekster.