Uitspraak
21.739 WUV, 21/740 WUBO
OVERWEGINGEN
WUV
WUBO
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1941, een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 april 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De aanvraag van appellante werd afgewezen omdat zij niet kon aantonen dat zij vervolging heeft ondergaan of dat zij is getroffen door oorlogsgeweld zoals bedoeld in de Wubo. De moeder van appellante, geboren uit een gemengd huwelijk, viel niet onder de groep van personen die door de Duitse bezetter werden vervolgd. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die appellante aanvoerde niet voldoende waren om aan te nemen dat zij met de vervolgde kon worden gelijkgesteld. De Raad concludeerde dat de bestreden besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand konden blijven en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van griffier L.C. van Bentum.