ECLI:NL:CRVB:2022:1028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van extreem laag waterverbruik en hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 7 augustus 2020. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant, die volgens het college van burgemeester en wethouders van Venlo niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Dit werd onderbouwd door een extreem laag waterverbruik van slechts 6 m3 tussen 13 februari 2017 en 14 maart 2018, wat volgens vaste rechtspraak de veronderstelling rechtvaardigt dat de woning niet bewoond is. Appellant moest aannemelijk maken dat hij wel op het uitkeringsadres woonde, maar is hierin niet geslaagd.
Tijdens de zitting is appellant bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Het college werd vertegenwoordigd door een advocaat. Appellant heeft verklaard dat hij veel tijd doorbracht bij zijn vriendin en dat hij nauwelijks in zijn eigen woning verbleef. Hij gaf aan dat zijn lage waterverbruik te maken had met zijn sobere leefstijl en het feit dat hij regelmatig bij vrienden en kennissen verbleef. De Raad oordeelde echter dat de verklaring van appellant niet overtuigend was, gezien het feit dat zelfs een minimaal gebruik van water al zou leiden tot een hoger verbruik dan wat was vastgesteld.
De Raad concludeerde dat appellant tussen 1 maart 2017 en 14 februari 2018 zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, maar in [plaats 1]. Dit was van belang voor zijn recht op bijstand in [plaats 2]. Aangezien appellant deze informatie niet had gemeld, heeft hij ten onrechte bijstand ontvangen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het college om de bijstand in te trekken en het bedrag van € 14.133,25 terug te vorderen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.