ECLI:NL:CRVB:2022:100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid en medische herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante. Appellante, die zich op 26 september 2014 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante per 26 oktober 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen in andere functies. Appellante heeft in 2018 opnieuw ziek gemeld, maar het Uwv concludeerde dat zij per 2 augustus 2018 weer arbeidsgeschikt was voor andere functies. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat er nieuwe medische feiten waren die haar arbeidsgeschiktheid in twijfel trokken. De Raad oordeelde echter dat de gronden van appellante in essentie herhalingen waren van eerdere argumenten en dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat er geen relevante wijziging in de medische situatie was aangetoond die het oordeel van de verzekeringsarts zou ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.