ECLI:NL:CRVB:2021:995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
18/6042 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen op basis van niet-nakoming van medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellante, die sinds 1 juni 2000 een AOW-pensioen ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het pensioen herzien naar de norm voor gehuwden, omdat appellante niet had voldaan aan haar medewerkingsverplichting. De Svb had vermoedens van een gezamenlijke huishouding, wat aanleiding gaf tot onderzoek. Appellante had een formulier ingediend waarin zij aangaf dat er kostgangers op haar adres woonden, maar weigerde mee te werken aan huisbezoeken en gesprekken met de Svb. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de Svb de hoorplicht niet had geschonden, omdat appellante niet had gereageerd op uitnodigingen voor een hoorgesprek. De Raad bevestigde dat de Svb op goede gronden het ouderdomspensioen had herzien, omdat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen om informatie te verstrekken over haar woonsituatie. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van herziening af te zien, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18.6042 AOW

Datum uitspraak: 30 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 oktober 2018, 18/2334 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. van der Heide-Boertien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2021. Appellante is verschenen, vergezeld door haar zoon, [naam zoon] , en is middels beeldbellen bijgestaan door mr. Van der Heide-Boertien. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is met ingang van 1 juni 2000 een ouderdomspensioen toegekend op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), berekend naar de norm van alleenstaande
.
1.2.
Door de Svb is onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het aan appellante verstrekte ouderdomspensioen omdat – in verband met de inschrijving per 6 januari 2016 van twee personen op het adres van appellante – het vermoeden is gerezen dat sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding. In dat kader heeft appellante een ondertekend formulier ‘Onderzoek gezamenlijk huishouden’ ingeleverd, waarop zij heeft ingevuld dat [naam 1] , geboren [geboortedatum] 1980, en [naam 2] , geboren [geboortedatum] 2011, sinds 6 januari 2016 op haar adres wonen en dat dit blijvend is. Voorts heeft appellante ingevuld dat de relatie met de genoemde personen een kostgangers- of onderhuurrelatie is. Onder het kopje ‘Commerciële relatie’ heeft zij aangegeven dat zij daar € 250,- per maand voor ontvangt. Bij het formulier heeft zij een huurovereenkomst, ingaande 1 januari 2016, en huurkwitanties, van de huur van januari en februari 2016, gevoegd.
1.3.
Omdat de woonsituatie nog onduidelijk was, heeft de Svb op 30 maart 2017 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op het adres van appellante. Omdat er niemand opendeed, heeft het Svb op 12 mei 2017 een aangekondigd huisbezoek afgelegd. Appellante heeft geen toestemming verleend de woning te betreden. Hierop is zij bij brief van 16 mei 2017 uitgenodigd voor een gesprek op 29 mei 2017 op het kantoor van het Svb, om zo alsnog te kunnen controleren of de hoogte van de uitkering juist is vastgesteld. Bij brief van 22 mei 2017 heeft appellante verklaard dat zij geen gehoor zal geven aan de uitnodiging omdat zij daar niet toe verplicht is en zij geen geld heeft voor de reiskosten.
1.4.
In het besluit van 6 juni 2017 heeft de Svb de betaling van het ouderdomspensioen vanaf juni 2017 gedeeltelijk opgeschort, omdat niet kan worden vastgesteld wat de woonsituatie van appellante is
.
1.5.
Appellant heeft in het formulier ’Vraag of mededeling’ op 6 juni 2017 aan de Svb medegedeeld dat de kamerhuurders met ingang van 24 mei 2017 zijn uitgeschreven en zij niet langer op haar adres wonen.
1.6.
Met een aangetekend verzonden brief van 17 juli 2017 is appellante verzocht om op 28 juli 2017 op het kantoor van de Svb te verschijnen, mede voor een gesprek over haar woon- en leefsituatie
.Appellante is niet verschenen
.
1.7.
In het besluit op bezwaar van 5 oktober 2017 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen de schorsing van de betaling van het ouderdomspensioen van 6 juni 2017 ongegrond verklaard. De Svb overweegt dat de betaling van het ouderdomspensioen terecht gedeeltelijk is geschorst. Voorts is vastgesteld dat appellante – met ingang van juni 2017 – weer recht heeft op een ouderdomspensioen berekend naar de norm van alleenstaande omdat [naam 1] en [naam 2] zijn uitgeschreven van het adres van appellante.
1.8.
In het besluit van 25 oktober 2017 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellante vanaf februari 2016 herzien en is over de periode februari 2016 tot en met mei 2017 een bedrag van € 5.888,85 teruggevorderd omdat de Svb de woonsituatie van appellante over de periode februari 2016 tot en met mei 2017 niet heeft kunnen vaststellen.
1.9.
In het besluit van 22 februari 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen de herziening van het ouderdomspensioen in het besluit van 25 oktober 2017 ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De heeft rechtbank allereerst overwogen dat geen sprake is van schending van de hoorplicht. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante op het formulier ‘Aanvraag hoorgesprek’ heeft aangegeven dat zij de sociaal raadsman, I.R. Margadant, wil machtigen en dat deze telefonisch benaderbaar is voor een gesprek over het bezwaar. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat er telefonisch contact is geweest tussen de Svb en de sociaal raadsman, waarbij deze heeft aangegeven dat hij aanwezig wil zijn bij een te houden hoorgesprek. Onder deze omstandigheden heeft de Svb er in redelijkheid van mogen uitgaan dat de sociaal raadsman appellante als gemachtigde bijstond en dat het contact in het vervolg via hem zou verlopen. Toen de sociaal raadsman niet reageerde op de brief voor het maken van een afspraak voor een hoorgesprek en evenmin op de daarop volgende rappelbrief – waarin was vermeld dat de procedure wordt voortgezet op basis van het dossier als er voor de gestelde termijn geen reactie volgt – mocht de Svb volgens de rechtbank met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afzien van het horen van appellante. Over de woon- en leefsituatie heeft de rechtbank overwogen dat er voldoende aanleiding bestond voor de Svb om daar nader onderzoek naar te doen. Appellante heeft de verplichting om desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is om het recht op AOW-pensioen vast te kunnen stellen. Volgens de rechtbank heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet heeft voldaan aan haar medewerkingsverplichting. Daarom kon niet worden vastgesteld of appellante in de periode van februari 2016 tot en met mei 2017 nog recht had op een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande. De Svb was dan ook gehouden het AOW-pensioen van appellante te herzien en terug te vorderen. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van de herziening en terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij heeft voldaan aan haar medewerkingsverplichting. Door het overleggen van een huurovereenkomst heeft zij aangetoond dat de verhuur van commerciële aard was en dat zij aanspraak kon (blijven) maken op een ouderdomspensioen naar de norm van een alleenstaande. Voorts heeft appellante gesteld dat als de Svb nog nadere informatie nodig had, dit nog aan de orde had kunnen komen op een hoorzitting. Door schending van de hoorplicht heeft echter geen herstel van de medewerkingsverplichting meer kunnen plaatsvinden
.De rechtbank is op onjuiste gronden er vanuit gegaan dat de hoorplicht niet is geschonden. Appellante was er niet van op de hoogte dat de sociaal raadsman, die zij als haar gemachtigde beschouwde, wegens ziekte niet heeft kunnen reageren op de uitnodiging voor een hoorzitting. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een verklaring van de sociaal raadsman overgelegd.
3.2.
De Svb heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoorplicht
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Ook de Raad is op basis van de gedingstukken en het verklaarde ter zitting van oordeel dat de Svb er terecht vanuit is gegaan dat de sociaal raadsman als gemachtigde van appellante was aan te merken. Dat de sociaal raadsman wegens ziekte niet heeft gereageerd op de brief van de Svb voor het maken van een afspraak voor een hoorgesprek en evenmin op de daarop volgende rappelbrief, komt dan ook voor rekening en risico van appellante. De in hoger beroep overgelegde verklaring van de sociaal raadsman, waarin hij het verloop van de gang van zaken heeft weergegeven, doet aan het voorgaande niet af. De Svb heeft op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb, van het horen van appellante kunnen afzien omdat appellante niet binnen een door de Svb gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wilde maken van het recht te worden gehoord.
Herziening
4.2.
Met betrekking tot de vraag of de Svb het ouderdomspensioen van appellante over de periode februari 2016 tot en met mei 2017 terecht en op goede gronden heeft herzien naar de norm voor een gehuwde, overweegt de Raad als volgt.
4.3.
Op grond van artikel 17a, aanhef en onder c, van de AOW herziet de Svb een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen of trekt zij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
4.4.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de AOW is de Svb bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet. Op grond van het tweede lid van dat artikel is de pensioengerechtigde verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan de Svb desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
4.5.
De Svb heeft uitvoering aan artikel 15 gegeven door het vaststellen van de Controlevoorschriften AOW. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Controlevoorschriften AOW verschijnt de pensioengerechtigde na een oproep van de Svb op het kantoor van de Svb en verstrekt de pensioengerechtigde de gevraagde gegevens. Op grond van artikel 7 van de Controlevoorschriften AOW maakt de pensioengerechtigde controle mogelijk door personen die daarmee door de Svb zijn belast.
4.6.1.
In verband met het vermoeden van het voeren van een gezamenlijke huishouding, heeft de Svb appellante om nadere informatie verzocht omtrent haar woon- en leefsituatie. Hierop heeft appellante de Svb een door haar ondertekend formulier ‘Onderzoek gezamenlijk huishouden’ onder bijvoeging van een huurovereenkomst met [naam 1] en huurkwitanties doen toekomen. Omdat onduidelijk bleef of de woning van appellante geschikt was voor verhuur en of daadwerkelijk sprake was van een commerciële relatie, heeft de Svb getracht bij appellante een huisbezoek af te leggen, zodat zij daarover nadere informatie kon verschaffen. Omdat appellante geen toestemming heeft verleend de woning te betreden, is zij op eigen verzoek tot twee keer toe schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de Svb, om zo alsnog te kunnen controleren of de hoogte van het ouderdomspensioen, gelet op haar persoonlijke situatie, juist is vastgesteld. Appellante heeft aan deze oproepen geen gehoor gegeven.
4.6.2.
Appellante heeft door niet te verschijnen op de uitnodigingen op het kantoor van de Svb en niet mee te werken aan een gesprek over haar woon- en leefsituatie, de Controlevoorschriften AOW overtreden en een correcte vaststelling van haar recht op ouderdomspensioen onmogelijk gemaakt. Anders dan appellante meent, bestond er gelet op het onder 4.6.1. overwogene voldoende grond voor een nader onderzoek naar de woon- en leefsituatie van appellante. Om appellante tegemoet te komen in haar bezwaren met betrekking tot het afleggen van een huisbezoek is zij meermaals uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de Svb. Door te weigeren aan deze oproepen gehoor te geven heeft zij controle door de Svb onmogelijk gemaakt. Dat appellante de mening was toegedaan dat zij reeds alle benodigde informatie had verstrekt, levert in dit geval geen omstandigheid op waarin zij niet meer behoefde te voldoen aan haar verplichtingen.
4.7.
Nu appellante door het niet verschijnen op het kantoor van de Svb de verplichting als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de AOW niet is nagekomen, was de Svb op grond van artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c, van de AOW gehouden om het ouderdomspensioen van appellante te herzien over de periode februari 2016 tot en met mei 2017. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van dringende redenen, als bedoeld in het tweede lid van artikel 17a van de AOW, op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van herziening kan worden afgezien.
4.8.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en J.C. Boeree en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.M. Welling