ECLI:NL:CRVB:2021:992
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in hoger beroep inzake bijstandsrecht en appèlverbod
Op 30 april 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van verzoekster tegen de afwijzing van haar verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Verzoekster had eerder een aanvraag om bijstand ingediend, welke was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekster samenwoont met haar broer, waardoor hun gezamenlijk inkomen boven de bijstandsnorm ligt. Verzoekster stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar aanvraag een herhaalde aanvraag betrof en dat er geen nieuwe feiten waren aangevoerd die recht gaven op bijstand. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen grond was voor doorbreking van het appèlverbod, aangezien een onjuiste beoordeling door de rechtbank op zichzelf geen reden is om het verbod te negeren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en dat de Raad zich in de hoofdzaak naar verwachting onbevoegd zou verklaren. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door G.M.G. Hink, in aanwezigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen.